Anlage 4 Flashcards

1
Q

rust nodig hebben

A

der Ruhe bedürfen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tranen van berouw

A

Tränen der Reue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

woorden van troost

A

Worte des Trostes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ein Gefühl van hulpeloosheid

A

ein Gefühl der Hilflosigkeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geen spoor van berouw

A

keine Spur von Reue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

woorden van oprechte troost

A

Worte aufrichtigen Trostes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tranen van oprecht berouw

A

Tränen aufrichtiger Reue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sterven als ratten

A

sterben wie die Ratten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rijden als wilden

A

fahren wie die Wilden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hollanders zijn geboren verkopers

A

Holländer sind die geborenen Kaufleute

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gedraag jullie niet als kinderen

A

Benehmt euch nicht wie Kinder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de geboorte van Venus

A

die Geburt der Venus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de doos van Pandora

A

die Büchse der Pandora

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de redevoeringen van Demosthenes

A

die Reden des Demosthenes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de boeken van Droste-Hülshoff (vrouw)

A

die Bücher der Droste-Hülshoff

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zegt Duden daarover?

A

was sagt der Duden dazu?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

dat staat in Van Dale

A

das steht im Van Dale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

dat mens van Schmitz

A

die Schmitz (Nachname)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bretagne

A

die Bretagne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Iran

A

der Iran

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Irak

A

der Irak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kosovo

A

der/das Kosovo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Libanon

A

der Libanon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Lombardije

A

die Lombardei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Mongolië

A

die Mongolei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Nederland

A

die Niederlande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Normandië

A

die Normandie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Picardië

A

die Picardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Senegal

A

der Senegal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Slowakije

A

die Slowakei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Stiermarken

A

die Steiermark

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Turkije

A

die Türkei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Cassiopeia

A

die Kassiopeia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Jupiter

A

der Jupiter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Mars

A

der Mars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Saturnus

A

der Saturn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Sirius

A

der Sirius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Venus

A

die Venus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

januari e.d.

A

der Januar …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

maandag e.d.

A

der Montag …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

in leven zijn, blijven

A

am Leben sein, bleiben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

op weg naar school

A

auf dem Weg zur Schule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

eerst en vooral, vooreerst

A

fürs Erste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

in aansluiting op

A

im Anschluss an (Akk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

overhoop schieten

A

über den Haufen schießen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

op voorwaarde dat

A

unter der Bedingung, dass

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

van horen zeggen

A

vom Hörensagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

tot uitdrukking komen

A

zum Ausdruck kommen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

aan tafel zitten

A

am Tisch sitzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

op basis van

A

auf der Basis/Grundlage +Gen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

op goed geluk

A

aufs Geratewohl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

opnieuw/vooreerst

A

aufs Neue, fürs Erste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

tot op hoge leeftijd

A

bis ins hohe Alter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

in gesprek raken

A

ins Gespräch geraten, kommen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

in coma liggen

A

im Koma liegen

56
Q

met vuur spelen

A

mit dem Feuer spielen

57
Q

van zien, gezicht

A

vom Sehen

58
Q

op verdenking van

A

unter dem Verdacht +Gen.

59
Q

tot verbazing van

A

zum Erstaunen +Gen.

60
Q

het ambt van bondspresident

A

das Amt des Bundespräsidenten

61
Q

de titel van koning van Preußen

A

der Titel des Königs von Preußen

62
Q

meneer de voorzitter

A

Herr vorsitzende

63
Q

mevrouw de professor

A

Frau Professor(in)

64
Q

de auto van (de) heer Jansens

A

Hernn Jansens Auto

65
Q

de een na de ander

A

einer nach dem anderen

66
Q

het ene woord leidde tot het andere

A

Ein Wort gab das andere

67
Q

ze rookte de ene sigaret na de andere

A

sie rauchte eine Zigarette nach der anderen

68
Q

naar het zuiden e.d. trekken

A

nach Süden … ziehen

69
Q

in het Noorden van ons continent

A

im Norden unseres Kontinents

70
Q

naar het Zuiden (van Europa) trekken

A

in den Süden ziehen

71
Q

hetzelfde model in het beige

A

dasselbe Modell in Beige

72
Q

in het groen gekleed

A

in Grün gekleidet

73
Q

de eerste de beste gelegenheid

A

die erstbeste Gelegenheit

74
Q

uit de eerste hand

A

aus erster Hand

75
Q

van het grootste belang

A

von größter Bedeutung

76
Q

het volgende

A

Folgendes

77
Q

de ene hand wast de andere

A

eine Hand wäscht die andere

78
Q

zijn tranen de vrije loop laten

A

seinen Tränen freien Lauf lassen

79
Q

in de eerste plaats

A

an erster Stelle

80
Q

iets van de grond af opbouwen

A

etwas von Grund auf aufbauen

81
Q

naar de grond kijken

A

zu Boden sehen

82
Q

iemand tegen de grond slaan

A

jemanden su Boden schlagen

83
Q

op de grond vallen

A

zu Boden fallen

84
Q

bij het krieken van de dag

A

bei Tagesanbruch

85
Q

tegen de ochtend, middag

A

gegen Morgen, Mittag

86
Q

in de as leggen

A

in Asche legen

87
Q

boven de dertig graden

A

über dreißig Grad

88
Q

van het begin af/aan

A

von Anfang an

89
Q

bij het uitbreken van de oorlog

A

bei Kriegsausbruch

90
Q

in het vooruitzicht stellen

A

in Voraussicht stellen

91
Q

in de mode komen, zijn

A

in Mode kommen, sein

92
Q

in de nabije toekomst

A

in naher Zukunft

93
Q

temperaturen van boven de 30 graden

A

Temperaturen über 30 Grad

94
Q

vanaf de geboorte

A

von Geburt an

95
Q

in het Duits

A

auf Deutsch

96
Q

in vlot Duits

A

in fließendem Deutsch

97
Q

in goed Duits

A

auf gut Deutsch

98
Q

zijn tanden poetsen

A

sich die Zähne putzen

99
Q

zijn haar kammen

A

sich die Haare kämmen

100
Q

op zijn zenuwen

A

jemandem auf die Nerven gehen

101
Q

op zijn hoede zijn

A

auf der Hut sein

102
Q

zijn bril, muts… opzetten

A

sich die Brille, Mütze… aufsetzen

103
Q

onder een valse naam

A

unter falschem Namen

104
Q

met een zuiver geweten

A

mit reinem Gewissen

105
Q

na een goed begin

A

nach gutem Beginn

106
Q

met een goede reden

A

aus gutem Grund

107
Q

een heks van een vrouw

A

eine Hexe von Frau

108
Q

een boom van een vent

A

eine Hüne von Mann

109
Q

een schat van een mans

A

eine Seele von Mensch

110
Q

het ambt van rechter/minister

A

das Amt eines Richters/Ministers

111
Q

het ambt van rector

A

das Amt des/eines Rektors

112
Q

recht hebben op iets

A

ein Recht auf etwas haben

113
Q

oog voor iets hebben

A

ein auge für etwas haben

114
Q

mogelijke uitdroging

A

ein Austrocknen

115
Q

in een handomdraai

A

im Handumdrehen

116
Q

een geluk met een ongeluk

A

ein Glück im Unglück

117
Q

in een mum (van tijd)

A

im Nu

in einem Nu

118
Q

iemand om de tuin leiden

A

jemanden hinters Licht führen

119
Q

iemand erin luizen, oplichten

A

jemanden übers Ohr hauen

120
Q

ten einde krachten, uitgeput zijn

A

am Ende seiner Kraft sein

121
Q

de gelegenheid te baat nemen, aangrijpen

A

die Gelegenheit beim Schopf ergreifen

122
Q

iemand bij z’n kraag pakken

A

jemandem beim Schopf fassen, packen

123
Q

iets niet over zijn/het hart (ver)krijgen

A

es nicht übers Herz bringen, etwas zu tun

124
Q

iemand tot last zijn

A

jemandem zur Last sein

125
Q

iemand lastigvallen, tot last zijn

A

jemandem zur Last fallen, werden

126
Q

nog naar school, de univ… gaan

A

noch zur Schule

127
Q

nog naar school, de univ… gaan

A

noch zur Schule/Uni/FH gehen

aufs Gymnasium gehen

128
Q

naar de film (bios) gaan

A

ins Theater (Kino) gehen

129
Q

later iets met theater, film … willen doen

A

später zum Theater, Film wollen

130
Q

van het platteland zijn

A

vom Lande sein

131
Q

van de stad zijn

A

aus der Stadt sein

132
Q

vlees bij de slager en niet in de supermarkt kopen

A

Fleisch lieber beim Fleischer statt im Supermarkt kaufen

133
Q

om je dood te lachen

A

zum Totlachen

134
Q

aan het koken (eten) zijn

A

am (beim) Kochen (Essen) sein

135
Q

in de nacht van 4 op 5 oktober

A

in der Nacht vom 4. zum 5. Oktober

136
Q

de carnavalstijd begint op 11 november, om 11.11h

A

die Karnevalszeit beginnt am 11.11 um 11.11Uhr