Alles Flashcards

1
Q

Omschrijf de E van de EMV-score

A
  1. Opent ogen niet
  2. Opent ogen op pijnprikkel
  3. Opent ogen bij aanspreken
  4. Opent de ogen spontaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de EMV-score (E) van iemand die zijn ogen

op geen enkele prikkel opent?

A

E1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de EMV-score (E) van iemand die zijn ogen

opent op een pijnprikkel?

A

E2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de EMV-score (E) van iemand die zijn ogen

opent op aanspreken?

A

E3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de EMV-score (E) van iemand die zijn ogen

spontaan geopend heeft?

A

E4.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Omschrijf de M van de EMV-score

A
  1. Geen reactie
  2. Strekken
  3. Pathologisch buigen
  4. Buigen / terugtrekken
  5. Lokaliseren
  6. Voert opdrachten uit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de EMV-score (M) van iemand die geen enkele motorische reactie heeft?

A

M1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de EMV-score (M) van iemand die strekt

op een pijnprikkel?

A

M2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de EMV-score (M) van iemand die pathologisch

buigt op een pijnprikkel?

A

M3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de EMV-score (M) van iemand die buigt of terugtrekt op een pijnprikkel?

A

M4.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de EMV-score (M) van iemand die lokaliseert

op een pijnprikkel?

A

M5.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de EMV-score (M) van iemand

die opdrachten uitvoert?

A

M6.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Omschrijf de V van de EMV-score

A
  1. Geen geluiden
  2. Kreunen
  3. Spreekt, geen conversatie mogelijk
  4. Spreekt, maar verward
  5. Spreekt en georiënteerd in tijd, plaats en persoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de EMV-score (V) van iemand die geen enkel

geluid op een pijnprikkel maakt?

A

V1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de EMV-score (V) van iemand die kreunt

bij een pijnprikkel?

A

V2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de EMV-score (V) van iemand

die losse woorden spreekt?

A

V3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de EMV-score (V) van iemand die spreekt,

maar wel verward is?

A

V4.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de EMV-score (V) van iemand die spreekt en georiënteerd in trias is?

A

V5.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat geef je bij een insult?

A
  • Diazepam (Valium) 10mg i.v.
  • Óf Clonazepam (Rivotril) 1mg i.v.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat moet je altijd vóór het geven van glucose doen?

A

Thiamine 250mg iv / im

Cave hypomagnesiëmie (thiamine resistentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de symptomen van een ICH?

A
  1. Hoofdpijn
  2. Vomitus
  3. Sterk verhoogde tensie
  4. Focale neurologische uitval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe behandel je een ICH?

A
  1. Verlagen van tensie
  2. Drainage / ontlasting hematoom
  3. Anticoagulantia couperen
  4. Hemostatica
  5. Medicamenteus: Mannitol, hypertoon NaCl, hyperventilatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer behandel je een hypertensie bij een iCVA?

Hoe behandel je het?

A
  1. Systole >220, diastole >120 of MAP >130
  2. Indicatie voor rtPA en systole >185 of diastole >110
  3. Acute myocardinfarct
  4. Aorta dissectie
  5. Hypertensieve encephalopathie
  6. Ernstig linkerventrikelfalen

⇒ Labetolol of Nicardipine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe herken je een Horner?

A

Ipsilaterale:

  1. Blepharoptosis
  2. Miosis
  3. Faciale anhidrosis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat betekent een ipsilaterale blepharoptosis, miosis en faciale anhidrosis?

A

Het syndroom van Horner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de oorzaken van een delier?

A

I WATCH DEATH

Infection Deficiency

Withdrawal Environmental

Acute metabolic Acute Vascular

Trauma Toxins/drugs

CNS Heavy metals

Hypoxia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Benoem alle hersenzenuwen.

A
  1. Olfactorius 7. Facialis
  2. Opticus 8. Vestibulocochlearis
  3. Oculomotorius 9. Glosspharyngeus
  4. Trochlearis 10. Vagus
  5. Trigeminus 11. Accessorius
  6. Abducens 12. Hypoglossus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoeveelste HZ is de n. olfactorius en wat is zijn functie?

A

HZ 1 - reuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke en hoeveelste HZ verzorgt de reuk?

A

N. olfactorius (1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoeveelste HZ is de n. opticus en wat is zijn functie?

A

HZ 2 - visus, gezichtsvelden, fundus,

waarnemen van licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke en hoeveelste HZ verzorgt de visus, gezichtsvelden. de fundus en het waarnemen van licht?

A

N. opticus (2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoeveelste HZ is de n. oculomotorius en wat is zijn functie?

A

HZ 3 - verticale / nasale oogbewegingen (bij # dus

naar inferiolateraal), pupilreactie, ooglid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke en hoeveelste HZ verzorgt de oogbewegingen (verticaal, nasaal), pupilreactie en het ooglid?

A

N. oculomotorius (3)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoeveelste HZ is de n. trochlearis en wat is zijn functie?

A

HZ 4 - oogbeweging inferior-nasaal (m. obliquus superior)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke en hoeveelste HZ verzorgt de oogbeweging naar inferior-nasaal?

A

N. trochlearis (4)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoeveelste HZ is de n. trigeminus en wat is zijn functie?

A

HZ 5 - sensibiliteit gelaat, kracht kauwspieren, corneareflex; heeft drie takken: ophtalmicus, maxillaris, mandibularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke en hoeveelste HZ verzorgt de sensibiliteit gelaat, kracht kauwspieren, corneareflex

A

N. trigeminus (5)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoeveelste HZ is de n. abducens en wat is zijn functie?

A

HZ 6 - abductie oog (m. rectus lateralis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke en hoeveelste HZ verzorgt de abductie oog?

A

N. abducents (6)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

De hoeveelste HZ is de n. facialis en wat is zijn functie?

A

HZ 7 - motoriek gelaat (fronsen, ogen dicht, tanden laten

zien, wenkbrauwen omhoog, blazen, lachen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke en hoeveelste HZ verzorgt de motoriek

van het gelaat?

A

N. facialis (7)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

De hoeveelste HZ is de n. vestibulocochlearis

en wat is zijn functie?

A

HZ 8 - gehoor (Rinne, Weber), evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke en hoeveelste HZ verzorgt het gehoor

en het evenwicht?

A

N. vestibulocochlearis (8)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

De hoeveelste HZ is de n. glossopharyngeus

en wat is zijn functie?

A

HZ 9 - slikken, wurgreflex en spraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke en de hoeveelste HZ verzorgt het slikken,

de wurgreflex en spraak?

A

N. glossopharyngeaus (9) EN de n. vagus (10)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

De hoeveelste HZ is de n. vagus en wat is zijn functie?

A

HZ 10 - slikken, wurgreflex en spraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

De hoeveelste HZ is de n. accessorius en

wat is zijn functie?

A

HZ 11 - m. trapezius en m. sternocleidomasteoïdeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke en de hoeveelste HZ verzorgt de m. trapezius en m. sternocleidomasteoïdeus?

A

N. accessorius (11)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

De hoeveelste HZ is de n. hypoglossus en

wat is zijn functie?

A

HZ 12 - (beweging tong) lippen aflikken

en fasciculaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke en de hoeveelste HZ verzorgt de

beweging van de tong?

A

N. hypoglossus (12)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Op welk niveau zitten de peesreflexen?

A
  • BPR - C6
  • TPR - C7
  • RPR - C6
  • KPR - L4
  • APR - S1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn vroege tekenen van een iCVA op CT-scan?

A
  • Hypodens weefsel
  • Obscuratie nucleus lentiformis
  • ‘Insular ribbon sign’
  • Dense a. cerebri medialis
  • Verlies van sulcus structuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat verwacht je bij een ACA iCVA en welk gebieden verzorgt het?

A
  • Contralaterale paralyse + hypesthesie been - been >> arm
  • Frontaal: inzicht#, grijp- en zuig reflexen, incontinentie
  • Apraxie, klunzigheid
  • Amaurosis fugax

→ verzorgt basale en mediale delen hemisferen, anterieure 2/3 deel pariëtaal

54
Q

Wat verwacht je bij een MCA iCVA en welk gebieden verzorgt het?

A
  • Paralyse + hypesthesie contralaterale arm + gelaat >> been
  • Ipsilaterale hemianopsie
  • Agnosie, afasie
  • Dwangstand ogen náár de laesie toe

→ Putamen, capsula interna + externa, nucleus lentiformis, laterale deel van frontaal t/m posterior

55
Q

Wat verwacht je bij een PCA iCVA en welk gebieden verzorgt het?

A
  • Homonieme hemianopsie, gezichtsveld, diplopie, neglect
  • Agnosie, alexie, LOC, emesis, cognitie
  • Vertigo, syncope, zwakte, paralyse, nystagmus
  • Dysarthrie, dysphagie
  • Gekruisde focale uitval

→ HZ, cerebellum, neurosensore tracti, hersenstam, reticulair activeringssysteem, thalamus, oren, mediotemporaal, occipitaal visueel

56
Q

Welke vormen van afasie zijn er?

A
  1. Wernicke: receptief
  2. Broca: expressief
57
Q

Welke vorm van afasie wanneer patiënt je niet

begrijpt?

A

Wernicke.

58
Q

Welke afasie is het wanneer patiënt niet uit zijn

woorden komt?

A

Broca.

59
Q

Hoe wordt het kalium gereguleerd?

A
  1. Interne K+ shift: insuline, catecholamines, zuur-base evenwicht
  2. Eliminatie: nieren (95%), darmen (5%)
60
Q

Bij welk type infarct moet je vullen?

A

Bij een RV infarct (verhoging preload)

61
Q

Wat zijn de oorzaken van een hyperkaliëmie?

A
  1. Pseudo-hyperkaliëmie
  2. Nierinsufficiëntie
  3. Acidose (DKA)
  4. Medicatie: ACE + ARB, BB, K-sparend diureticum, NSAID’s, COX-2inh
  5. Cel dood (tumorlyse, rhabdomyolyse, brandwonden, hemolyse)
62
Q

Wat zijn de complicaties van een hyperkaliëmie?

A
  1. Cardiaal: spitse T-toppen, verlengd PR, verlengd QRS, verlies van P-top, sinus golf, Vfib
  2. Neuromusculair: parasthesieën, zwakte
  3. Metabool: milde hyperchloremische metabole acidose
63
Q

Hoe behandel je een hyperkaliëmie?

A
  1. 10ml Calciumgluconaat 10% in 1min, z.n. hh (niet bij Digoxine gebruik!)
  2. 200-500ml D10W (50ml D40W bij DC) + 12IE insuline (6 bij NF#) in 20min - 100ml D50W + 10IE insuline in 15min
  3. 500ml NaHCO3- 1,4% of 100ml NaHCO3- 8,4% in 30min
  4. Dialyse
  5. NaCl 3% - 50ml bolus (alleen bij ernstige hypernatriëmie)
  6. Resonium 15-30gr 4-6dd p.o./supp.
  7. Furosemide 40-80mg iv
  8. Salbutamol 0,5mg in 10ml D5W in 15min iv
64
Q

Wat zijn de mechanismen van behandeling van hyperkaliëmie?

A
  1. Cardiale membraan stabilisatie: calcium, NaCl 3%
  2. Kalium redistributie: insuline (0,6 K+ daling), bèta-agonisten (1.0 K+ daling)
  3. Verhoogde kalium eliminatie: NaHCO3-, lis diuretica, Resonium, dialyse
65
Q

Base Excess berekenen

A

Na - Cl - 38 - lactaat - ((albumine - 42) . 0.25)

66
Q

Noem de 4 H’s

A
  • Hypoxie
  • Hypovolemie
  • Hypo-/hyperkaliëmie (en Mg)
  • Hypothermie
67
Q

Noem de 4 T’s

A
  • Tensie pneumothorax
  • Tamponade
  • Thrombo-embolie (LE / STEMI)
  • Toxiciteit van medicatie en/of drugs
68
Q

Anafylaxie bij volwassenen

A
  • Trendelenburg, O2, fluid challenge
  • Adrenaline max. 0,5mg i.m. (0,01 mg/kg), z.n. na 5-10min hh of i.v.
  • Salbutamol 5mg inh.
  • Clemastine 2mg i.v.
  • Hydrocortison 200mg / Prednison 50mg i.v.
  • Ranitidine 150mg i.v.
69
Q

Hoe behandel je een TCA-intoxicatie?

A
  • Spoelen tot 4u na inname
  • Norit en laxeren elke 6u
  • Ritmestoornissen (ventriculair):
    • Lage pH: NaHCO3 (streef pH 7,45 - 7,55)
    • Fenytoïne: oplaad 10 mg/kg – 0,25 mg/kg/u
  • Verbreding QRS: NaHCO3
  • Convulsies: Diazepam / Clonazepam
  • Indien inotropie nodig: Noradrenaline > Dopamine
70
Q

Hoe schat je de moeilijkheid van directe laryngoscopie in?

A

L - Look externally

E - Evaluate 3 - 3 - 2 regel

M - Mallampati

O - Obstruction / obesity

N - Neck mobility

71
Q

Hoe schat je de moeilijkheid van EGD in?

A

R - Restricted mouth opening

O - Obstruction / obesity

D - Distorted anatomy

S - Stiffness thorax

72
Q

Hoe schat je de moeilijkheid van cricothyrotomie in?

A

S - Surgery

M - Mass (abscess / hematoma)

A - Acces / anatomy (obesity / edema)

R - Radiation

T - Tumor

73
Q

Hoe schat je de moeilijkheid van BMV in?

A

M - Mask seal

O - Obstruction / obesity

A - Age >55 years

N - No teeth

S - Stiffness thorax (asthma, COPD)

74
Q

Omschrijf de Mallampati

A
  1. Zachte gehemelte, uvula en tonsillen
  2. Zachte gehemelte en uvula
  3. Zachte gehemelte en basis van de uvula
  4. Harde gehemelte
75
Q

Beschrijf de Cormack classificatie voor laryngoscopie.

A
  1. All of glottic apperture
  2. (Vocal cords) + arytenoid cartilages
  3. Epiglottis
  4. Not even the epiglottis
76
Q

Wat zijn indicaties voor intubatie?

A
  1. Falende luchtweg: AMS, foneren, slikken
  2. Falende ventilatie / oxygenatie: klinisch!
  3. Bij verwacht slecht beloop: multitrauma
77
Q

Hoe bevestig je de ETT plaatsing?

A
  1. Visueel
  2. Beslaan van tube, thoraxexcursies
  3. VAG over longvelden, geen over epigastrium
  4. etCO2 terug na 6x beademen (soms FN bij OOHCA)
  5. CXR (alleen AP niet voldoende!)
  6. Echo van trachea
  7. Aspiratie (soms FP bij OOHCA)
  8. Fiberoptisch kijken
78
Q

Wat maakt intubatie bij kinderen moeilijker?

A
  1. Hoge larynx
  2. Hoge epiglottis
  3. Geen crico mogelijk
79
Q

Benoem de stappen bij RSI, incl. tijdsindicatie (in min.)

A
  1. Preparation (t = -10): moeilijkheid, checklist
  2. Preoxygenation (t = -5): gedurende 3min, of 8x VC teugen
  3. Pretreatment (t = -3): tegen RSLR, i_ICP en bronchospasmen
  4. Paralysis and induction (t = 0)
  5. Positioning (t = +0,75): geen BMV tenzij SpO2
  6. Placement of tube (t = +1)
  7. Postintubation management (t = +2)
80
Q

Medicatie bij RSI van een status asthmaticus?

A

Pretreatment:

  • Salbutamol vernevelen
  • Lidocaïne 1,5 mg/kg

Paralysis and induction:

  • Ketamine 1,5 mg/kg
  • Rocuronium 1,0 mg/kg
81
Q

Medicatie bij RSI voor i_ICP?

A

Geen MAP verlaging!

Pretreatment:

  • Lidocaïne 1,5 mg/kg
  • Fentanyl 3 mcg/kg (langzaam)

Paralysis and induction:

  • Etomidate 0,3 mg/kg
  • Rocuronium 1,0 mg/kg
82
Q

Medicatie bij RSI bij voorkomen RSLR?

A

Indicaties:

  • i_ICP, bCVA, SAB, Ao dissectie, Ao aneurysma, ACS

Pretreatment:

  • Fentanyl 3 mcg/kg (langzaam, evt na intubatie herhalen)
  • Esmolol
83
Q

Wat doe je bij een awake intubation?

A

Alleen sedatie en analgesie (soort PSA), geen NMBA!

84
Q

Wat kan je als postintubatie medicatie gebruiken?

A

Sedatie:

  1. Propofol 5-50 mcg/kg/min – niet bij d_BP of bloeding, voorkeur bij neuro!
  2. Midazolam 0,1-0,2 mg/kg

Analgesie:

  1. Morfine 0,2-0,3 mg/kg
  2. Fentanyl 3-5 mcg/kg
85
Q

Inductie - Propofol

  • Dosering (incl. aantal ml)
  • Aanpassen dosis
A

  • 2 mg/kg 1 ampul = 20 ml = 200mg = 10 mg/ml
    • Aantal ml = mg / 10
  • Kinderen en alcoholisten hogere dosering, ouderen en bij hypotensie lagere dosering
86
Q

PSA - Propofol

  • Dosering (incl. aantal ml)
  • Aanpassen dosis
A

  • 0,5 - 1,0 mg/kg 1 ampul = 20 ml = 200 mg = 10 mg/ml
    • Aantal ml = mg / 10
  • Kinderen en alcoholisten hogere dosering nodig, ouderen en bij hypotensie lagere dosering
87
Q

Bijwerkingen van Propofol

A

d_ICP, d_BP (vasodilatatie en d_inotroop)

88
Q

Contra-indicaties van Propofol

A

Soja en kippeneiwit allergie, hypotensie

89
Q

Inductie - Etomidate

  • Dosering (incl. aantal ml)
  • Aanpassen dosis
A

  • 0,2 - 0,3 mg/kg 1 ampul = 10 ml = 20 mg = 2 mg/ml
    • Aantal ml = mg / 2
  • Lager doseren bij lever#, hoge leeftijd en d_LVF
90
Q

PSA - Etomidate

  • Dosering (incl. aantal ml)
  • Aanpassen dosis
A

  • 0,1 mg/kg 1 ampul = 10 ml = 20 mg = 2 mg/ml
    • Aantal ml = mg / 2
  • Lager doseren bij lever#, hoge leeftijd en d_LVF
91
Q

Bijwerkingen van Etomidate

A

d_ICP, n_CPP, fasciculaties, geen hemodynamische

effecten – mogelijk d_endogeen cortisol

92
Q

Contra-indicaties van Etomidate

A

Myoclonieën

93
Q

Inductiedosering ketamine

A

1 - 2 mg/kg (1,5 mg/kg)​

94
Q

PSA-dosering ketamine

A

0,5 - 1,0 mg/kg​

95
Q

Analgesie dosering ketamine

A

0,2 - 0,4 mg/kg

96
Q

Ketamine - bijwerkingen

A
  • Bronchodilatator, mogelijk i_ICP.
  • Geeft release van catecholamines,
  • Tegen nachtmerries: Lorazepam 0,05 mg/kg of Midazolam 0,1 mg/kg
97
Q

Ketamine - contra-indicaties

A

TBI.

98
Q

Inductie - Midazolam

  • Dosering
  • Bijwerkingen
  • Contra-indicaties
A
  • 0,2 - 0,3 mg/kg (ca. 25mg)
  • d_inotroop
  • CI: myasthenia gravis, niet bij erytromycine (of andere CYP34)
99
Q

Relaxatie - Succinylcholine

  • Dosering
  • Bijwerkingen
  • Contra-indicaties
A
  • 1 - 1,5 mg/kg, na 3min over op pomp
  • Maligne hyperthermie (Dantroleen) – Depolariserend! Bij RSI 45sec wachten!
  • CI: hyperkaliemie (brandwonden, crushletsel, CVA, SCI, MS, ALS, MD, abdominale sepsis) M
100
Q

Relaxatie - Rocuronium

  • Dosering (incl. aantal ml)
  • Bijwerkingen
  • Contra-indicaties
A
  • 1,0 mg / kg
  • Niet-depolariserend! Bij RSI 60sec wachten!
  • Geen duidelijk contra-indicaties; werkt wat langer dan Succinylcholine
101
Q

Analgesie - Fentanyl

  • Dosering
  • Aanpassen dosis
  • Contra-indicaties
A
  • 1 mcg/kg
  • Lager doseren bij ouderen, lever en nier#, hypothyreoidie, alcoholisme
  • MAO-remmers (serotonine syndroom), niet rondom partus
102
Q

Analgesie - Morfine

  • Dosering
  • Contra-indicaties
A
  • 2 mg i.v.
  • i_ICP
103
Q

Antidotum - Naloxon

A
  • Antidotum van opioïden
  • 0,4mg = 1 ampul = 1ml i.v. (evt i.m.)
  • FK: met 0,1 - 0,2mg beginnen
  • Z.n. 2-3x herhalen na 2min, duur 1-4 uur
104
Q

Thiamine

A

250mg i.v./i.m. (cave hypomagnesiëmie!)

105
Q

Welke leads voor anterior infarct?

A

STE: V1-4

STD: II, III, aVF

106
Q

Welke regio presenteren V1-4?

A

Anterior

107
Q

Welke leads voor septaal infarct?

A

STE: V1-2

108
Q

Welke regio presenteren V1-2?

A

Septaal

109
Q

Welke leads voor lateraal infarct?

A

STE: I, aVL, V5-6

STD: III, aVF, V1

110
Q

Welke regio presenteren I, aVL, V5-6?

A

Lateraal

111
Q

Welke leads voor inferior infarct?

A

STE: II, III, aVF

STD: aVL, I & V2+3 > V1

112
Q

Welke regio presenteren II, III, aVF?

A

Inferior

113
Q

Welke leads voor RV infarct?

A

STE: V1 (+2) + III > II, aVF (inferior)

→ V4R (3-6)

114
Q

Welke regio presenteren STE V<strong>1 (+2</strong>)?

A

RV → V4R (3-6)

115
Q

Welke leads voor posterior infarct?

A

STD: V1-3

→ STE in V8+9

116
Q

Welke regio presenteren STD V1-3?

A

Posterior → V8+9

117
Q

Wat zijn de criteria voor een LAFB?

A
  1. Linkerasdeviatie (-45º)(positief complex in I, negatief in II en aVF)
  2. qR in I en een rS in III
  3. Meestal een rS in II, soms in aVF
118
Q

Waar is sprake van bij de volgende bevindingen?

  1. Linkerasdeviatie (-45º)
  2. qR in I en een rS in III
  3. (rS in II of aVF)
A

Een LAFB.

119
Q

Wat zijn de criteria voor een LPFB?

A
  1. Rechter asdeviatie (90-180º)
  2. qR in III en rS in I
  3. Geen tekenen van rechter atriumoverbelasting of rechter ventrikelhypertrofie
  4. N.B. kan lijken op een S1Q3T3 bij een longembolie!
120
Q

Waar is sprake van bij de volgende bevindingen?

  1. Rechter asdeviatie (90-180º)
  2. qR in III en rS in I
  3. Geen tekenen van rechter atriumoverbelasting of rechter ventrikelhypertrofie
A

Een LPFB (kan erg op een S1Q3T3 van longembolie lijken!)

121
Q

Wat is een bifasciculair blok?

A

Een RBTB, LAFB en LPFB.

122
Q

Wat is de combinatie van een RBTB, LAFB en LPFB?

A

Een bifasciculair blok.

123
Q

Wat is een trifasciculair blok?

A

Een 1e graads AV-blok met een bifasciculair blok (een RBTB, LAFB en LPFB).

124
Q

Wat is de combinatie van een 1e graads AV-blok,

RBTB, LAFB en LPFB?

A

Een trifasciculair blok.

125
Q

Hoe herken je een eerstegraads AV-blok?

A

Een PR-interval >200ms.

126
Q

Wat is een PR-interval >200ms?

A

Een eerstegraads AV-blok.

127
Q

Hoe herken je een tweedegraads AV-blok Mobitz type I / Wenkebach?

A

Een progressief verlengend PR-interval tot er een P-top niet voortgeleid wordt. Je ziet een irregulair RR-interval.

128
Q

Wat is een progressief verlengend PR-interval tot er

een P-top niet voortgeleid wordt?

A

Een tweedegraads AV-blok Mobitz type I / Wenkebach.

129
Q

Hoe herken je een tweedegraads AV-blok

Mobitz type II?

A

Een P-top die niet voortgeleid wordt na een reeks normale complexen. PR-interval kan normaal zijn.

P.M. Irreversibel en altijd een PM-indicatie!

130
Q

Pleuracatheter

A
  1. Positie (subaxillair) en alcoholdepje
  2. 10cc lido (sc) en 10cc bupi (pleuraal)
  3. Incisie (pinkgrootte, tot op ribben), rip palperen
  4. Va. de rib naar caudaal aanprikken met punt naar boven (2cm) > vocht aspiratie
  5. Drain angulerend opvoeren > naald terug, controleren
  6. Hechten - 3x knopen/draaien/knopen
  7. 2x splitgaas en 4x plakkers