Alles Flashcards

1
Q

Geef een voorbeeld van holocriene secretie.

A

De talgklier. Het talg wordt opgestapeld in de volledige kliercellen waardoor de cellen opzwellen. Door geprogrammeerde celdood gaat de volledige cel vervolgens openbarsten en afsterven, waarbij het secreet (talg) vrijkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de definitie van een gepolariseerde cel?

A

Algemeen
Epitheelcellen zijn gepolariseerd, dit houdt in dat de apicale, basale en laterale domeinen functioneel verschillend zijn.

Apicaal
Hier vindt uitwisseling van water, electrolieten en moleculen plaats, het moet hier direct mee kunnen interageren. Vaak zijn er oppervlaktespecialisaties die nodig zijn voor de functie van de cel in het orgaan.
Oppervlaktespecialisaties:

  • Microvilli: oppervlaktevergroting
  • Cfr. Staafjeszoom (darm), borstelzoom (nier)
  • Stereocilia: zintuigfunctie (bv oor)
  • Cilia (trilharen): slagbeweging
  • (Flagellen: bij spermatozoa)

Lateraal
Oppervlaktespecialisaties:

  • Celjuncties
  • Desmosomen:
  • Cell Adhesion Molecules (CAMS) binden de intercellulaire ruimtes aan elkaar
  • Thv. Het cytoplasma van naastliggende cellen zijn er aanhechtingsplaatsen die verbonden zijn met keratine filamenten

Basaal

Dit domein is gericht naar de basale membraan = grenslaag tussen epitheel en onderliggende bindweefsel (lamina propria). Het wordt aangemaakt door epitheelcellen en bindweefselcellen. Het bestaat uit een lamina basalis (lamina densa+lamina lucida) en een lamina reticularis. De lamina basalis wordt gevormd door de epitheel cellen, de lamina reticularis wordt gevormd door bindweefselcellen. Onderling is het nog verbonden door (meestal collagene) bindweefselvezels voor extra versteviging. De lamina basalis heeft een hechtende functie evenals een regulerende functie door de mogelijke binding van groeifactoren. De epitheelcellen hangen vast met hemidesmosomen aan de lamina basalis.

Het laterale en basale domein hebben gelijkaardige functionele kenmerken en wordt ook wel het basolaterale domein genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef een voorbeeld van apocriene secretie

A

De apocriene zweetklieren (en lipiden in de actieve melkklier). Zij verzamelen hun secretieproduct nabij de celapex en snoeren dan het uitgestulpte apicale celdeel in zijn geheel af. Er is zo wel een verlies van het cytoplasma en celmembraan (en eventueel enkele organellen), maar dit wordt snel weer hersteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef een voorbeeld van meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel.

A

De slokdarm, vagina, mond, cornea.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de definitie van een samengestelde klier?

A

Klier
Dit is een klier die samengesteld is uit een exocrien én een endocrien gedeelte, bv. De pancreas.
Afvoergang
Dit is een klier waarbij 2 of meer afvoergangen samenvloeien, er ontstaat dus een boomvormig vertakt systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk type endotheel is er in de urinewegen aanwezig en waarom?

A

Meerlagig overgangsepitheel, of urotheel, dat bestaat uit 3 lagen:

De basale laag
Deze is opgemaakt uit cilindrische-kubische cellen.
De intermediaire laag
De cellen hiervan rusten op de lamina basalis, maar de kernen zitten dichter bij het lumen dan die van de basale laag.
De superficiële laag, of paraplucellen
Deze cellen bedekken meerdere onderliggende lagen en bevatten crusta. De cellen kunnen 2 kernen bevatten.

Ontspannen is het 5-10 lagen kubische cellen uitgerokken, dan zijn er dus minder lagen van eerder afgeplatte cellen, dit is de ‘overgang’.
Deze epitheelsoort is bestand tegen zeer sterke uitrekking (van bv. Een volle blaas), is impermeabel voor water en beschermt het urinestelsel tegen schade dat veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van de hypertonische urine dankzij de aanwezigheid van de crusta.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bespreek de afvoergang van de schildklier.

A

De schildklier heeft geen afvoergang want het is een endocriene klier!!! De kliercellen liggen dus rondom een holte en het secreet kan ophopen in de holte voordat het wordt afgegeven aan de bloedbaan. Maar het schildklierhormoon wordt zelfs niet direct uitgescheiden in de bloedbaan, het wordt opgeslagen in follikels. Het hormoon zal worden vrijgesteld op het moment dat de follikels hiertoe worden aangezet. Zo is er dus een reserve van het schildklierhormoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is cytochroom C?

A

Dit is een intermembranaire proteïne die een rol speelt bij de apoptose-inductie via stress op mitochondriën.
Bij apoptose wordt de buitenste mitochondriale membraan permeabel door porievorming, hierdoor is er een vrijstelling van intermembranaire proteïnen, zoals cytochroom C of AIF, in het cytoplasma.
Bij de vrijstelling van cytochroom C wordt een caspase-activerend complex gevormd: het apoptosoom. Dit is een complex van het cytochroom C, Apaf-1, dATP en procaspase 9. Het apoptosoom zorgt voor de activatie van caspase 9 wat dan leidt tot de activatie van caspase-3, -6 en -7 en de rest van de proteolytische cascade.
Bij ER stress worden de eiwitten verkeerd of niet gevouwen en accumuleren in het ER lumen. Bij deze route is capsase-12 de initiator caspase en is er eveneens een downstream vrijstelling van cytochroom C.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bespreek AIF.

A

AIF staat voor Apoptosis Inducing Factor en is een eiwit dat een centrale rol speelt in de caspase-onafhankelijke apoptose. AIF is gelokaliseerd in de intermembranaire ruimte van de mitochondriën.
Wanneer de cel signalen ontvangt om te sterven:

  • Wordt AIF vrijgesteld uit de mitochondriën.
  • Transloceert AIF naar de nucleus.
  • Bindt AIF met DNA.
  • Triggert AIF DNA-afbraak en celdood.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is separase?

A

Dit is een enzym dat de start van de anafase induceert. Structuren genaamd cohesines houden de zusterchromatiden bij elkaar, deze gaan klieven en worden zo vernietigd door separase. Hierdoor komen de zusterchromatiden van elkaar los waarna ze elk naar een andere pool getrokken worden door verkorting van de microtubuli.
Dit proces hangt samen met de spindle checkpoint, of metafase checkpoint, in de kwaliteitscontrole van de celcyclus. De spindle checkpoint eiwitten inhiberen het Cdc20. Bij de juiste microtubuli aanhechting wordt Cdc20 vrijgesteld van het inhiberend complex wat het APC activeert. Het APC fosforyleert securin wat separase vrijstelt dat de cohesines, die de zusterchromatiden vasthouden, vernietigt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bespreek aneuploïdie.

A

Dit is een genoommutatie waarbij een celkern één of meer chromosomen mist of te veel heeft door non-disjunctie (gebrek aan splitsing) in de anafase van meiose 1 of meiose 2. Dit kan leiden tot aandoeningen zoals het syndroom van Down of het syndroom van Turner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is crossing-over?

A

Crossing-over is een proces dat plaatsvindt tijdens het pachyteen van de profase 1 van de M-fase. De uiteinden van de homologe chromosomen (dus paternaal en maternaal) gaan over elkaar heen liggen en er ontstaan dwarsbreuken, dit is crossing-over. Indien de chromatidensegmenten permanent uitwisselen, dat wil zeggen het genetisch materiaal van de uiteinden van de 2 homologe chromosomen zijn verwisseld, heet het proces recombinatie. Deze processen kunnen enkel plaatsvinden tussen homologe chromosomen en niet tussen zusterchromatiden, omdat deze identiek aan elkaar zijn en het dus geen verschil zou uitmaken.
Samen met de willekeurige herverdeling van de chromosomen zorgt crossing-over voor de volledige herschikking van het genoom, aan het einde van de M-fase krijgen we dus 4 genetisch verschillende dochtercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een middenlichaampje?

A

Aan het einde van de M-fase (mitose) bij celreplicatie vindt de cytokinese plaats. Hierbij deelt het cytoplasma zich en vormt de ouderlijke cel 2 dochtercellen met identieke genetische informatie. De 2 dochtercellen zijn nog verbonden door een smalle cytoplasmabrug die volgepropt zit met microtubuli. Ze overlappen in het middenvlak, dit wordt de midbody of het middenlichaampje genoemd. De dochtercellen zullen scheiden en hun cytoskelet zal opnieuw opgebouwd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het voordeel van confocale microscopie t.o.v. fluorescentie microscopie?

A

Bij gewone fluorescentiemicroscopie wordt het beeld gevormd door emissielicht afkomstig van de volledige dikte van het preparaat. Bij confocale microscopie wordt er gebruik gemaakt van pinholes, dit zijn verkleinde gaten waardoorheen het licht moet, enkel het licht van deze bepaalde plaats kan dus gezien worden zodat alle andere lichtbundels/lagen van cellen eruit gefilterd worden, daarom heet dit confocaal. Hierdoor is het beeld dat bekomen wordt veel duidelijker laag per laag, zo is er minder fotobeaching en fototoxiciteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een dendritische cel?

A

Dit is een fagocyt en kan dus pathogenen opnemen en hun antigenen aan de buitenkant van hun celmembraan presenteren. Zodra ze een pathogeen hebben opgenomen migreren ze via lymfevaten naar de lymfeklieren (o.a. de thymus) waarin zij antigenen aanbieden aan CD4 T-cellen en CD8 T-cellen, waarna deze prolifereren in volwassen T-helpercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bespreek receptor gemedieerde endocytose.

A

Op het celoppervlak bevinden zich receptoren voor allerlei substanties.

Het actief opnemen van stoffen in de cel gebeurt met behulp van coated vesicles en receptoren. Door de binding van een ligand aan een receptor worden deze receptoren geaccumuleerd in coated pits. Dit zijn kleine invaginaties van het celmemembraan gevormd door de coating aan de binnenzijde die bestaat uit meerdere peptiden, waarvan clathrine de voornaamste is. De clathrine moleculen vormen een hexagonaal en pentagonaal netwerk. De invaginaties worden dieper en snoeren uiteindelijk af van het celmembraan waardoor coated vesicles ontstaan. De clathirinemantel laat los en keert terug naar celmembraan. De receptor blijft gebonden aan het ligand en is dus mee de cel in gegaan. De coated vesicle fusioneert uiteindelijk met endosomen die voor de vertering instaan. Het membraan van de endosomen bevatten H+-ATPase die de pH laag houdt. Hierdoor worden de receptoren gescheiden van de ligand en keren terug naar het membraan waar je recyclage krijgt. De endosomen versmelten vervolgens met lysosomen waarin verdere vertering gebeurt. De onverteerbare resten vormen een restlichaampje of telolysosoom. Het is een manier voor de cel om stoffen die lage concentratie in extracellulair milieu hebben op te nemen terwijl dit met gewone endocytose niet lukt, het is dan ook veel selectiever dan pinocytose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is hyaluronzuur?

A

Dit zijn ongesulfateerde GAG’s die voorkomen in o.a. kraakbeenmatrix. Het is een gelei-achtige mucopolysaccharide dat fungeert als een soort cement dat de proteoglycanen aan elkaar bindt tot lange aggregaten, waardoor de matrix zijn homogene vorm krijgt. Het aggrecaan wordt gevormd doordat de eiwitketens van de proteoglycanen via verbindingseiwitten niet-covalent gebonden zijn aan de lineaire hyaluronzuurmoleculen.
Door de visceuze structuur kunnen micro-organismen moeilijker doorheen het BW migreren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn GAG’s?

A

Dit zijn glycosaminoglycanen, of lineaire polysacchariden die zijn opgebouwd uit lange ketens va disacchariden, elk bestaande uit een uronzuur (glucuronzuur of iduronzuur) en een hexosamine (glucosamine of galactosamine). Ze zijn te vinden in de vaste grondsubstantie gebonden aan proteoglycanen (centrale eiwitketens).
Ze komen voor in 2 vormen:

  • Ongesulfateerd: hyaluronzuur.
  • Gesulfateerd: bv. Chondroïtinesulfaat, heparansulfaat, keratansulfaat, dermatansulfaat.
    • Deze bestaan uit een uronzuur en hexosamine.
    • Deze gaan proteoglycanen vormen.

Een paar voorbeelden van GAG’s zijn chondroïtine-4-sulfaat, chondroïtine-6-sulfaat en keratansulfaat, die rond de proteoglycanen in kraakbeenmatrix gegroepeerd zijn als een flessenborstel.
GAG’s hebben verder een negatieve lading waardoor ze kationen gaan aantrekken, die op hun beurt water aan trekken. Dit zorgt voor een schokbreker effect van bv. Kraakbeen, het zorgt dus voor veerkracht en beveiligt tegen drukkrachten. Ook zijn er elektrostatische verbindingen tussen de GAG-zijketens en de collageenvezels die hiertoe bijdragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waaruit is een pees opgebouwd?

A

De collageenvezels van het epimysium (= kapsel van dicht collageen bindweefsel dat rond een volledige spier ligt) komen samen aan het uiteinde van een spier, zodat een pees tot stand komt. Een pees bestaat uit regelmatig dicht collageen bindweefsel, van het type I (= heel erg dik). Pezen hechten de spieren aan het skelet, waar ze op hun beurt verstrengeld zijn met het bindweefsel dat het bot omgeeft = periost, hierdoor ontstaat er een zeer stevige binding.
Omdat de pees vol zit met dicht collageen bindweefsel is er niet veel matrix te zien, de vezels lopen parallel. Meer naar de buitenkant is ook wel losmazig bindweefsel te zien, je ziet hier duidelijk veel matrix en zowel dikkere als dunnere collageenvezels. Hier zijn ook vetcellen terug te vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een plasmacel?

A

Algemeen
De plasmacel is veel voorkomend in het bindweefsel en behoort tot de groep van vrije cellen. Dit houdt in dat de populatie wordt vervangen door een populatie van stamcellen uit het beenmerg: ‘passenger leukocytes’. De plasmacel ontstaat uit een geactiveerde B-lymfocyt die transformeert naar een plasmablast die zal uitrijpen tot een plasmacel. De plasmacel staat in voor de aanmaak van antilichamen, het zijn eigenlijk memory B cells. Ze gaan in grote hoeveelheden immunoglobine vrijgeven waarmee de B-lymfocyt reageerde op het antigen.
Aangezien antilichamen eiwitten zijn vertoont een actieve plasmacel alle eigenschappen van een cel die eiwitten afscheidt.
Plasmacellen zijn goed waar te nemen in bv. de cellagen direct onder het absorberend epitheel van de darmwand.

Kenmerken

  • Brokkelige, bijna vierkante vorm.
  • Sterk gekleurd, basofiel cytoplasma wegens sterk ontwikkeld granulair ER.
  • Typische spaakvormige patroon van chromatineverdeling in de celkern.
21
Q

Bespreek collageen bindweefsel.

A

Collageen bindweefsel is het meest voorkomende eiwit in mammalia en vormt de grootste eiwitcomponent in bindweefsels. Het wordt gevormd door verschillende types cellen, komt meestal voor in bundels en is onder te verdelen in netwerkvormend, fibrilvormend en verankerend collageen. Het is heel resistent tegen trekkrachten en weinig uitrekbaar omdat het heel taai en sterk is.
Het is opgebouwd uit:

  • Glycine
  • Proline
  • Hydroxyproline -> bepaling collageengehalte in weefsel
  • Hydroxlysine

Er zijn een 29-tal types, maar de meest voorkomende zijn type I-IV. De basismolecule is tropocollageen die bestaat uit 2 α1 en 1 α2 ketens, die samen een 3-voudige helix vormen (1 volledige winding = 8,6 nanometer). Door cross-linking worden fibrillen gevormd.

  • *Synthese**
  • *1. Intercellulaire fase**

RER

  • Vorming van polypeptide α-ketens (primaire structuur)
  • Vorming van α-ketens tot α-1, α-2, .. (secundaire structuur)
  • Hydroxylering van lysine en proline tot hydroxyproline en hydroxylysine -> vitamine C voor nodig
  • Vorming 3-voudige helix = procollageen (tertiaire structuur)

Golgi-apparaat

  • Transport van procollageen van RER naar GA
  • Binding van glucose en galactose aan hydroxyllysineresiduen
  • In vesikels naar de celmembraan

2. Secretiefase

  • Oiv. Procollageenpeptidase (geproduceerd door fibroblast) afsplitsing van eindstuk van het procollageen (telopeptide) waardoor tropocollageen ontstaat
  • Via exocytose wordt dit tropocollageen vrijgesteld

3. Extracellulaire fase

  • Polymerisatie van individuele tropocollagenen en ontstaan van (collagene) basisfibrillen (quaternaire structuur)
  • Wanneer de fibrillen zich samenvoegen worden vezels gevormd
  • Wanneer de bundels zich samenvoegen worden bundels gevormd

Types collageen
Type I
Bv. Huid, pees, bloedvaten, bot, organen

  • Stevige dikke collageenvezels, bestand tegen grote druk- en trekkrachten
  • De tropocollageenfibrillen vormen samen collageenvezels die samen een collageenbundel gaan vormen

Type II
Vnl. (hyalien) kraakbeen, oogkamervocht, tussenwervelschijven

  • Dit zijn losse fibrillen die geen vezels vormen (kraakbeen)

Type III = reticulaire vezels
Bv. In de huid en longen

  • Dit zijn dunne vezels die een los netwerkje vormen = reticulaire vezels

Type IV

  • Dit is een component van de lamina basalis
  • Er zijn geen fibrillen maar dunne amorfe membranen, ze zijn gesynthetiseerd door epitheelcellen

De stabiliteit van collageen neemt toe met de ouderdom -> taaier vlees.

22
Q

Wat is hematocriet?

A

Dit is de verhouding van het volume van de bloedcellen/totaal bloedvolume. Het is dus de procentuele verhouding tussen het aantal bloedcellen en het plasma. In hematocrietbuizen zit het bloedplasma bovenin, onderin zitten de erythrocyten (45%) en daartussen zitten de leukocyten (1%), dit is de buffy coat.

23
Q

Wat zijn Howell-Jolly lichaampjes?

A

Wanneer een erythrocyt of rode bloedcel ontwikkeld wordt tot een matuur stadium gaat de nucleus verloren. Bij sommige diersoorten komen in 1% van de RBC nog restanten van de kern voor, dit zijn de Howell-Jolly lichaampjes.

24
Q

Wat is het verschil tussen een rode bloedcel van een geit en van een hond?

A

Een RBC van een hond heeft een grotere diameter, namelijk 7 micrometer, dat van een geit is 4,1 micrometer.

25
Q

Hoe heet het als een hond een RBC heeft van 4 micrometer?

A

Aangezien de hond normaal zien een RBC heeft met een diameter van 7 micrometer is een hond met een RBC van 4 micrometer microplaan (= klein voor dat species in vergelijking met de normale diameter). Indien het puur gaat om het volume dan is de hond microcytair.

26
Q

Wat is ferritine?

A

Ferritine is een eiwit dat zorgt voor de binding van ijzer bij de opslag hiervan in de lever en het beenmerg. Er is altijd een kleine hoeveelheid ferritine in het bloed aanwezig, dit is een maat voor de hoeveelheid ferritine (en dus de hoeveelheid ijzer) in de lever en het beenmerg. In het lichaam is ijzer nodig voor de aanmaak van hemoglobine. Als er te weinig ijzer aanwezig is wordt de ferritine voorraad aangesproken. Bloedarmoede kan ontstaan wanneer er bijna geen ferritine meer over is.

27
Q

In welke hematopoëse komen de bandcellen voor?

A

In de granulocytopoëse. De bandcellen is een andere term voor de staafkernige basofiele, neutrofiele of eosinofiele granulocyten. Het stadium hiervoor is de basofiele, neutrofiele of eosinofiele metamyelocyt. Het stadium erna is die van de segmentkernige basofiele, neutrofiele of eosinofiele granulocyten, dit zijn de cellen die effectief in het bloed voorkomen.

28
Q

Wat is een monocyt?

A

Dit is het op één na laatste stadium van de monocytopoëse. Het stadium ervoor is de promonocyt (licht basofiel cytoplasma met veel azurofiele grana). De monocyt zelf zal snel vanuit het bloed naar weefsels en lichaamsruimten migreren om zich hier te transformeren tot macrofaag.

29
Q

Wat is een megakaryocyt?

A

Dit is het op één na laatste stadium van de thrombocytopoëse. Het stadium ervoor is de promegakaryocyt (al minder basofiel en enkele azurofiele korrels). De megakaryocyt zal na maturatie zich kan opdelen in enkele duizenden thrombocyten per megakaryocyt.
Kenmerken:

  • Diameter: 40-150 micrometer.
  • 2 of meer heterochromatische kernlobben met enkele onduidelijke nucleoli.
  • Veel vrije ribosomen en veel grote azurofiele grana.
  • Toenemend aantal membraanprofielen in het cytoplasma.
  • Er ontstaan demarcatiemembranen door de fusie van blaasjes en ingroei door het plasmalemma.
  • Bij een oudere megakaryocyt wordt het cytoplasma verdeeld in zogenaamde prospectieve plaatjesvelden.
30
Q

Wat is een metamyelocyt?

A

Dit is een stadium van de granulocytopoëse. Het stadium ervoor is de myelocyt (specifieke grana. Het stadium erna is dat van de staafkernige basofiele, neutrofiele of eosinofiele granulocyten (= bandcellen).
Kenmerken:

  • Boonvormige kern met indeuking.
  • Vooral gecondenseerd chromatine (euchromatine).
  • Kleiner kernvolume.
  • Specifieke grana met duidelijke verschillende eigenschappen.
31
Q

Wat is een reticulocyt?

A

Dit is het op één na laatste stadium van de erythrocytopoëse, en wordt ook wel een polychromatische erythrocyt genoemd. Het stadium ervoor is de orthochromatofiele erythroblast (meer eosinofiel cytoplasma), het stadium erna is de erythrocyt (RBC).
Kenmerken:

  • Nucleus verdwenen (uitgestoten).
  • Eosinofiel cytoplasma.
  • Overblijfselen van organellen (supravitale kleurmethoden).
  • Uitrijping tot RBC in 24-48 uur.
  • Vormen 1% van de circulerende RBC, stijging na hevig bloedverlies.
32
Q

Bespreek de granulocytopoëse.

A

Algemeen
Dit is de vorming van witte bloedcellen met insluitsels in het cytoplasma.
1. Volume van de cel neemt af.
2. Vorming van granulen die specifiek zijn voor elk celtype.
3. Segmentatie van de kern.

Multipotente stamcel

CFU-stamcel (Colony forming unit-stamcel)

Myeloblast

  • Ovoïde tot ronde vorm.
  • 5-20 micrometer in diameter.
  • Ronde kern, 3-5 nucleoli.
  • Fijn verdeeld chromatine (euchromatine).
  • Licht basofiel cytoplasma.
  • Veel mitochondria en vrije ribosomen.
  • Veel cisternen van RER, granula afwezig.

Promyelocyt

  • Meestal groter dan myeloblast (tot 20 micrometer in diameter).
  • Is na mega-karyocyt de grootste cel in beenmerg.
  • Kern is doorgaans rond tot niervormig, grover chromatine, opvallende nucleoli.
  • Goed ontwikkeld Golgi-apparaat en RER.
  • Primaire (azurofiele) grana: gevormd aan transzijde van Golgi-apparaat, bevatten lysosomale enzymen en zijn peroxidase-positief.
  • Basofieler cytoplasma dan myeloblast (kleurt dus sterker blauw).

Myelocyt

  • Wisselende diameter van 10-15 micrometer.
  • Ovale kern meestal excentrisch gelegen met grof chromatinepatroon.
  • Geen nucleoli (in tegenstelling tot monocyten die hun nucleoli ook in mature stadium behouden).
  • Vorming van azurofiele grana stopt vanaf dit stadium en vorming van specifieke grana start (zijn peroxidase-negatief) aan ciszijde van het Golgi-apparaat.
  • Te onderscheiden van lymfocyten door kleinere kern/cytoplasma en ijler chromatine verdeling in de kern.

Neutrofiele/basofiele/eosinofiele metamyelocyt

  • Boonvormige kern met indeuking.
  • Vooral gecondenseerd chromatine (euchromatine).
  • Kleiner kernvolume.
  • Specifieke grana met duidelijk verschillende eigenschappen.

Staafkernige neutrofiele/basofiele/eosinofiele granulocyt

  • C-, S-, of V-vormige nucleus (=bandcellen).

Segmentkernige neutrofiele/basofiele/eosinofiele granulocyt

  • Dit zijn de mature witte bloedcellen die effectief in het bloed zitten.
33
Q

Wat is de voorloper van de thrombocyt?

A

Dit is de megakaryocyt.
Kenmerken

  • Diameter: 40-150 micrometer.
  • 2 of meer heterochromatische kernlobben met enkele onduidelijke nucleoli.
  • Veel vrije ribosomen + veel grote azurofiele grana.
  • Toenemend aantal membraanprofielen in het cytoplasma.
  • Er ontstaan demarcatiemembranen door de fusie van blaasjes en ingroei door het plasmalemma.
  • Bij een oudere megakaryocyt wordt het cytoplasma verdeeld in zogenaamde prospectieve plaatjesvelden.
34
Q

Bespreek de erythrocytopoëse.

A

Dit is de vorming van rode bloedcellen.

  1. Volume van de cel neemt af.
  2. Nucleoli verkleinen en verdwijnen uiteindelijk.
  3. Chromatine van de kern wordt denser – pycnotische kern.
  4. Kern wordt uiteindelijk uitgestoten.
  5. Aantal vrije polyribosomen daalt geleidelijk dus minder basofiel.
  6. Hemoglobinegehalte stijgt dus meer acidofiel.

Multipotente stamcel

  • *BFU-E (Burst forming unit-erythrocyte)**
  • *CFU-E (colony forming unit-erythrocyte)**
  • *Pro-erythroblast (rubriblast)**
  • 20-25 micrometer in diameter.
  • Grote kern (beslaat 80% van de cel).
  • Fijn en geklonterd euchromatine.
  • 1 of meerdere, bleek gekleurde nucleoli.
  • Vele organellen, vooral polyribosomen (veel RER).
  • Intens basofiel cytoplasma.
  • Start hemoglobinesynthese.
  • In cytoplasma en in organellen: ijzertoevoer voor hemoglobine-synthese (via transferrine-receptoren op het oppervlak).
  • *(Pro-rubricyt = rubriblast waarvan de nucleoli niet meer zichtbaar zijn)**
  • *Basofiele erythroblast (basofiele rubricyt)**
  • 16-18 micrometer in diameter.
  • Meer gecondenseerde nucleus, dus toename van heterochromatine.
  • Chromatine in de vorm van spaken van een wiel.
  • Variabel aantal, doch duidelijke nucleoli.
  • Sterk basofiel cytoplasma.
  • Vele organellen, vooral polyribosomen. Maar weinig of geen RER-cisternen.
  • Kenmerkende, zwak-kleurende perinucleaire halo (= lichte zone rond kern).
  • Ophoping van ferritine.

Polychromatofiele erythroblast (rubricyt)

  • 12-15 micrometer in diameter.
  • Gecondenseerde nucleus, dus nog meer heterochromatine segmenten in de kern.
  • Korrelig chromatine met regelmatiger verdeling.
  • Nucleoli afwezig.
  • Minder celorganellen aanwezig.
  • Polychromatisch cytoplasma
  • (basofiele t.g.v. polyribosomen en eosinofilie t.g.v. hemoglobine)
  • Perinucleaire halo nog zichtbaar: celreplicatie afgerond.

Orthochromatofiele erythroblast (normoblast of metarubricyt)

  • 10-12 micrometer in diameter.
  • Zeer gecondenseerde nucleus, excentrisch gelegen. Dit is het laatste kernhoudende stadium.
  • Pycnotisch uitzicht chromatine.
  • Meer eosinofiel cytoplasma.
  • Eliminatie van de meeste organellen, vooral de ribosomen en de mitochondria.

Reticulocyt (polychromatische erythrocyte)

  • Nucleus verdwenen (uitgestoten).
  • Eosinofiel cytoplasma.
  • Overblijfselen van organellen (supravitale kleurmethoden).
  • Uitrijping tot RBC in 24-48 uur.
  • Vormen 1% van de circulerende RBC, stijging na hevig bloedverlies.

Erythrocyt

35
Q

Bespreek de verschillen tussen een musculeuze en een elastische arterie.

A

Algemeen
Alle bloedvaten zijn opgebouwd uit 3 lagen:
- Tunica intima
- Tunica media
- Tunica adventitia

Musculeuze arteriën of verdelingsarteriën

  • De tunica intima is een dunne regio (geldt voor het endotheel en het subendotheel BW).
  • De membrana elastica interna (MEI) is altijd aanwezig.
  • De tunica media is goed ontwikkeld met circulair verlopende gladde spieren.
  • De tunica adventitia wordt enkel bij grote vaten afgelijnd door een membrana elastica externa (MEE).
  • De tunica media en adventitia zijn gelijk qua dikte.

arteriën of geleidingsarteriën

  • De tunica intima is dikker, evenals de subendotheliale BW laag, het endotheel heeft een hoge vervangingsgraad.
  • De membrana elastica interna (MEI) is niet overal duidelijk.
  • De tunica media bestaat uit concentrisch gevensterde membranen.
  • De tunica media bevat schuin verlopende gladde spieren die aan het membraan gehecht zijn.
  • Door de elasticiteit kunnen de drukverschillen opgevangen worden.
  • De tunica adventitia is altijd afgelijnd door een membrana elastica externa (MEE).
36
Q

Bespreek arterioveneuze anastomosen.

A

Dit zijn rechtstreekse verbindingen tussen arteriële en veneuze systemen (een andere verbinding is het capillairbed).
Ze hebben een sterk ontwikkelde spierlaag dat het lumen volledig kan afsluiten. De controle gebeurt via bezenuwing, hormonen, histamina, …
Indien de spieren ontspannen: rechtstreekse doorgang, dus zonder doorgang capillair bed.
Indien de spieren samentrekken: bloed gaat door het capillairbed (cfr. Blozen, erectie).
Dan is er nog de glomus, dit is een sterk gekronkelde arteriole en venule die gedeeltelijk omringd zijn door een spier.

37
Q

Wat zijn post capillaire venulen?

A

Het is een onderdeel van het microcirculatiesysteem van de bloedvaten en zijn de kleinste vene bloedvaatjes die het bloed afvoeren.
De postcapillaire venulen worden door het capillairbed (= anastomoserend netwerk) verbonden met de terminale arteriolen, dit komt voor in ieder orgaan. Ze zijn meestal niet volledig met bloed doorstroomd omdat een gedeelte gecollaboreerd is.

  • Doorsnede van 10-30 micrometer.
  • Bevat pericyten (= adventitiële cellen) in lamine basalis van het endotheel voor stevigheid.
  • Geen gladde spiercellen.
38
Q

Bespreek de opbouw van de thymus.

A

Dit is een primair lymfoïd orgaan, het verzorgt de aanmaak en de rijping van de T-lymfocyten.
De thymus bestaat macroscopisch uit 2 grote lobben die verbonden zijn via verbindingsstukjes. Eén lob is verder onderverdeeld in lobuli, die ook nog eens onderverdeeld zijn. De thymus is omgeven door een bindweefsel kapsel dat bindweefsel trabekels uit gaat sturen die dan de lobben en lobuli onderverdelen. Tussen de bindweefsel trabekels zit het eigenlijke thymusweefsel, wat ook bestaat uit o.a. reticulocellen. Aan de buitenkant van de lobuli zit een hoge concentratie van het cellenmengsel, dit gedeelte heet de cortex. In het midden, het merg, zitten dezelfde cellen maar in een lagere concentratie. In het thymusweefsel zit af en toe een ganglion, maar voornamelijk voorlopers van de T-lymfocyten en reticulocellen. De reticulocellen hebben uitlopers die ze aan elkaar verbinden. Tussen de uitlopers zitten ruimtes (sinussen) waar de stamcellen va de rode en witte bloedcellen zitten, en de bloedplaatjes. Vooral in het merg ontstaan lichaampjes van Hassal, dit is ontstaan doordat de reticulocellen zijn gaan samenklieven en verhoornen. Per definitie zijn het concentrisch om elkaar gelegen 3-20 afgeplatte reticulaire epitheelcellen met wisselende graad van verhoorning, de doorsnede is 30-150 µm, de functie is onbekend.
De lobben van de thymus hebben dus een cortex en een medulla, dit verschil is ontstaan door de differentiële dichtheid van de cellen in elk gebied. Bij de schors is de ratio thymocyt/reticulumcel 6:1, in het merg is dit 2:1. De celtypes zijn dus wel hetzelfde.
Via het kapsel dringen bloedvaten de thymus binnen. Ze lopen langs de tussenschotten tot aan de grens tussen schors en merg waar ze in het parenchym dringen. De bloedvaten zijn omgeven door reticulaire epitheelcellen die een afsluitende laag tegen het omliggend bindweefsel vormen = schorscapillairwand. Dit is ondoorlaatbaar voor stoffen = bloed-thymus barrière. De arteriolen die in de thymus doordringen geven eerst capillairen af naar het schorsgebied, die daar vertakken en terugkeren. Aan de scheidingslijn tussen merg en schors worden postcapillaire venulen gevonden. Op deze specifieke plaatsen zullen de rijpe lymfocyten in het bloed overgaan.

39
Q

Bespreek de microscopische bouw van de milt.

A

Een perifeer lymfoïed orgaan dat als een filter op de bloedbaan staat. Het is omgeven door een bindweefsel kapsel dat soms gladde spiercellen kan bevatten. Vanuit het kapsel gaan spaarzame bindweefsel trabekels het weefsel in. Bestaat uit rode en witte pulpa. De rode pulpa bestaat uit sinusoïden waarin het bloed sijpelt. Het is afgelijnd door strengen van Billroth (= anostomerende strengen van reticulair bw). Witte pulpa is samengesteld uit diffuus en nodulair lymfeweefsel. Het diffuus is geordend volgens de PALS (=periarteriolaire lymfocyteschede) rond de centrale arteriën en de knopen liggen langs de PALS. In het midden van de PALS bevinden zich T-lymfocyten, in de periferie B-lymfocyten. Naast de witte pulpa vinden we een randzone terug. Geen schors of merggebied te onderscheiden. Trabekelarteriën takken af van de arterie lienalis in het kapsel volgens het verloop van de trabekels. Nodulaire arteriolen, PALS-arteriolen en randarteriolen zijn straalsgewijze aftakkingen van de arteriën van de witte pulpa. Die eindigen in borstelvormige penseelarteriën. We vinden ook hulscapillairen terug, dit zijn capillairen die omgeven zijn door scheden van macrofagen en reticulaire cellen. Deze gaan dan over in de sinusoïden.

De witte pulpa is bron van humorale antilichamen (B-lymfocyten). Rode pulpa heeft als primaire functie defecte en oude bloedcellen te verwijderen en er zijn dus veel macrofagen aanwezig in de rode pulpa.
In de hilus zitten de a. en v. lienalis.

40
Q

Bespreek de microscopische bouw van de milt.

A

Een perifeer lymfoïed orgaan dat als een filter op de bloedbaan staat. Het is omgeven door een bindweefsel kapsel dat soms gladde spiercellen kan bevatten. Vanuit het kapsel gaan spaarzame bindweefsel trabekels het weefsel in. Bestaat uit rode en witte pulpa. De rode pulpa bestaat uit sinusoïden waarin het bloed sijpelt. Het is afgelijnd door strengen van Billroth (= anostomerende strengen van reticulair bw). Witte pulpa is samengesteld uit diffuus en nodulair lymfeweefsel. Het diffuus is geordend volgens de PALS (=periarteriolaire lymfocyteschede) rond de centrale arteriën en de knopen liggen langs de PALS. In het midden van de PALS bevinden zich T-lymfocyten, in de periferie B-lymfocyten. Naast de witte pulpa vinden we een randzone terug. Geen schors of merggebied te onderscheiden. Trabekelarteriën takken af van de arterie lienalis in het kapsel volgens het verloop van de trabekels. Nodulaire arteriolen, PALS-arteriolen en randarteriolen zijn straalsgewijze aftakkingen van de arteriën van de witte pulpa. Die eindigen in borstelvormige penseelarteriën. We vinden ook hulscapillairen terug, dit zijn capillairen die omgeven zijn door scheden van macrofagen en reticulaire cellen. Deze gaan dan over in de sinusoïden.

De witte pulpa is bron van humorale antilichamen (B-lymfocyten). Rode pulpa heeft als primaire functie defecte en oude bloedcellen te verwijderen en er zijn dus veel macrofagen aanwezig in de rode pulpa.
In de hilus zitten de a. en v. lienalis.

41
Q

Bespreek de humorale immuunreactie.

A
  1. Bacterie wordt herkent door een antigeen presenterende cel.
  2. De bacterie wordt gefagocyteerd en verteerd door lysosomen.
  3. Stukjes bacterie worden gepresenteerd met MHCII op het oppervlak.
  4. De cel gaat interleukine 1 produceren en trekt hiermee T-helpercellen aan.
  5. De T-helpercel bindt met de specifieke receptor op het antigeen en met CD-4 op MHCII.
  6. Hierdoor wordt de cel geactiveerd, pruduceert IL-2 en gaat hierdoor delen, net als de dochtercellen.
  7. B-cel fagocyteerd ook een bacterie.
  8. Bacterie wordt afgebroken en gepresenteerd met MHCII op het oppervlak van de B-cel.
  9. T-helpercel bindt op B-cel en geeft cytokines af, hierdoor wordt de B-cel geactiveerd.
  10. B-cel differentieerd in plasmacellen en geheugencellen.
  11. Plasmacellen gaan antilichamen produceren.
42
Q

Wat zijn CD8 receptoren?

A

T-lymfocyten worden geïdentificeerd door merkermoleculen. De T-helper cel wordt geïdentificeerd door CD4, de T-cytotoxische cel wordt geïdentificeerd door CD8.

Bij de rijping van de T-voorlopercellen tot T-lymfocyten wordt bij de positieve selectie duidelijk welk type T-cel ze worden. Bindt de cel aan MHC-1 dan ontstaat bij verdere differentiatie een CD8-T-lymfocyt, bindt de cel aan MHC-2 dan ontstaat er een CD4-T-lymfocyt.
Een T-cel met een CD8 receptor is dus een T-cytotoxische cel. Dit zijn de effectoren van de cellulaire immuniteit. Ze gaan een vreemde cel lyseren door vrijstelling van perforines. De CD8 receptor gaat bij deze reactie ook binden aan MHC1.

43
Q

Wat zijn CD4 receptoren?

A

T-lymfocyten worden geïdentificeerd door merkermoleculen. De T-helper cel wordt geïdentificeerd door CD4, de T-cytotoxische cel wordt geïdentificeerd door CD8.

Bij de rijping van de T-voorlopercellen tot T-lymfocyten wordt bij de positieve selectie duidelijk welk type T-cel ze worden. Bindt de cel aan MHC-1 dan ontstaat bij verdere differentiatie een CD8-T-lymfocyt, bindt de cel aan MHC-2 dan ontstaat er een CD4-T-lymfocyt.

Een T-cel met een CD4 receptor is dus een T-helper cel. Deze cellen helpen bij de activatie van andere lymfocyten via rechtstreekse interactie of via het vrijstellen van lymfokine (cellulaire afweer). De CD4 receptor gaat bij deze reactie ook binden aan MHC2, erna zal er een proliferatie optreden van de T-helper cellen om een infectie aan te vechten.

44
Q

Bespreek de cellulaire afweer.

A
  1. Virus wordt herkent door een antigeen presenterende cel.
  2. Het virus wordt gefagocyteerd en verteerd door lysosomen.
  3. Sutkjes virus worden gepresenteerd met MHCII op het oppervlak.
  4. De cel gaat interleukine 1 pruduceren en trekt hiermee T-helpercellen aan.
  5. De t-helpercel bindt met de specifieke receptor op het antigeen en met CD-4 op MHCII.
  6. Hierdoor wordt de cel geactiveerd, gaat delen en produceert IL-2 zodat de dochtercellen ook gaan delen.
  7. De dochtercellen gaan door het lichaam bewegenen en sporen geïnfecteerde weefselcellen op.
  8. Cytotoxische T0cellen hechten vast aan de MHCI met de CD-8 en aan de cytocines die uitgescheiden worden door de T-helpercel.
  9. Cytotoxische T-cel brengt het stofje perforine in de cel waar hij aan gehecht is. De cel wordt hierdoor afgebroken.
  10. De afgebroken stukjes worden opgeruimd.
45
Q

Wat is PALS?

A

Dit is de periartiolaire lymfocytenschede. Uit de bindweefselsepta vanuit het bindweefselkapsel van de milt ontstaat een fijn netwerk van reticulaire vezels. In deze septa zitten de vertakkingen van de arteriën die naar het binnenste van de milt leiden. Zodra een arteriool de septa verlaat en het miltparenchym, wordt het in zijn gehele lengte omgeven door een laag van lymfocyten, die de periarteriolaire lymfocytenscheden of PALS wordt genoemd. De PALS blijven aanwezig in de arteriën die bloed toevoeren, bijna tot aan het punt waar de capillairen beginnen. De PALS zijn samengesteld uit diffuus lymfoïde weefsel met vaak daarin nodulair weefsel onder de vorm van lymfefollikels. In de PALS is een losmazig stromanetwerk van reticulaire vezels en hun reticulocyten aanwezig. Dit netwerk is het diffuse gedeelte van de PALS en bevat lymfocyten. De kiemcentra daarentegen bevatten geen fibrilachtige stroma- elementen.

Het voornaamste bloedvat dat door de meeste PALS loopt, is de centrale arterie die verder zijtakjes blijft afgeven tot de plaats waar de PALS slechts een of twee cellen meer vertegenwoordigen. Het binnenste deel van de lymfocytenschede wordt vooral bevolkt door T-lymfocyten, terwijl de periferie van de lymfocytenschede vooral B-lymfocyten bevat. De kleine arteriolen worden penseelarteriën genoemd. Soms worden ze omschreven als de arteriën van de rode pulpa. Op dit niveau is de PALS vrijwel helemaal verdwenen.

Op de grens tussen de rode en de witte pulpa bevindt zich de perifolliculaire zone. Deze verschilt van de rest van de rode pulpa door een afwezigheid van de sinusoïden en de aanwezigheid van slechts een fijnmazig reticulair netwerk.

46
Q

Waar ontstaan T-lymfocyten?

A

De primaire functie van de thymus bestaat in het produceren van T-cellen, vnl. in het schorsgebied (de overgrote meerderheid daarvan gaat echter in de schors reeds ten gronde door apoptose). T-voorlopercellen afkomstig van het beenmerg treden via een receptor gemedieerd proces in interactie met de wanden van capillairen in de buitenste schorsstreek en dringen in het parenchym van de schors. De T-voorlopercellen ondergaan klonale expansie in de thymus en verwerven oppervlaktereceptoren voor een specifiek antigeen en voor zelfherkenning. De ontwikkeling van de T-cellen wordt beïnvloed door macrofagen en epithelioreticulaire cellen. IL-1, dat de mitose van rijpende T-cellen stimuleert, wordt afgescheiden door de macrofagen. Thymosine, dat de ontwikkeling van rijpende T-cellen induceert, is een van de hormoonachtige substanties die geproduceerd worden door de epithelioreticulaire cellen. Naarmate de T-lymfocyten delen en differentiëren, bewegen ze langzaam naar het merg onder druk van binnendringende T-voorlopercellen. In het schorsgebied van de thymus vormen de capillairen met een continu epitheel die omhuld zijn door een laag epitheelcellen van de thymus, de bloed-thymusbarrière die het binnendringen van voorlopercellen en macromoleculen beperkt en er op die manier voor zorgt dat ontwikkelende T-cellen zich in een beschermd milieu bevinden.

Er bestaan twee soorten selecties in de thymus. Negatieve selectie is het proces waarbij T-cellen worden geëlimineerd die potentieel reactief zijn tegen “eigen”-antigenen. Positieve selectie zorgt voor een uitbreiding van de populatie van T-cellen die reageren met MHC-moleculen maar niet met “eigen”-antigenen. De epitheelcellen van de schors brengen zowel MHC klasse I moleculen tot expressie (net als alle andere kernhoudende cellen) als MHC klasse II moleculen. Bij het eerste (positieve) selectieproces overleven nu alleen die thymocyten waarvan de TCR past op de MHC-moleculen zoals deze op de schors reticulumcellen voorkomen (MHC-restrictie). De niet-geselecteerde cellen (=de overgrote meerderheid) gaan via apoptose ten gronde en worden door macrofagen opgeruimd. Afhankelijk van de mate waarin de TCR hetzij MHC-I dan wel MHC-II moleculen kan herkennen, ontstaan nu bij verdere differentiatie respectievelijk CD8- dan wel CD4-T-lymfocyten. Bij de overgang van de schors naar het merg worden vervolgens nog uit deze primair (positief) geselecteerde T-cellen, door middel van interactie met daar gelegen dendritische cellen, die cellen elimineert waarvan de TCR een te hoge affiniteit heeft voor de eigen MHC-moleculen (klonale deletie of negatieve selectie). Op deze wijze worden potentieel autoreactieve T-cellen uit het repertoire verwijderd. Aan de scheidingslijn tussen het merg en de schors van de thymus worden postcapillaire venulen gevonden, hier zullen de rijpe lymfocyten in het bloed overgaan.

47
Q

Zitten er in de milt enkel B-cellen?

A

Nee, in de periferie van de PALS zitten weliswaar vnl. B-cellen, maar het midden is juist meer bevolkt met T-cellen.

48
Q

Waar situeert zich de para corticale zone?

A

Op de grens tussen de cortex en het merg bevindt zich de paracorticale zone. Het betreft hier een thymus-afhankelijk gebied (net zoals de PALS en de interfollilculaire gebieden in tonsillen en platen van Peyer). Bij dieren die op jonge leeftijd een thymectomie ondergaan hebben, zullen deze thymus-afhankelijke gebieden dun bevolkt zijn.

49
Q

Waaruit bestaat de bloed/lymfe barrière?

A

De bloedvoorziening van de cortex van de thymus gebeurd uitsluitend door capillairen. Deze worden door reticullaire epitheelcellen omgeven zodat een afsluitende laag tegen het omliggen BW wordt gevormd. Dit is ondoorlaatbaar voor stoffen.