AK Toets klimaten Flashcards

1
Q

Absorptie

A

Het opnemen van warmte, licht of geluid door een oppervlak of stof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

A-klimaten

A

Warme, vochtige klimaten rond de evenaar, zoals het tropisch regenwoudklimaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Albedo

A

Het reflecterend vermogen van een oppervlak; sneeuw heeft een hoge albedo, asfalt een lage.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Atmosfeer

A

De luchtlaag rondom de aarde, bestaande uit verschillende gassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aride

A

Droog klimaat met weinig neerslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Balans

A

Evenwicht, bijvoorbeeld in de water- of energiebalans van een gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

B-klimaten

A

Droge klimaten zoals het woestijn- en steppeklimaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Boomgrens

A

De hoogte of breedtegraad waarboven geen bomen meer groeien door kou.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Broeikaseffect

A

Het vasthouden van warmte in de atmosfeer door broeikasgassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Broeikasgassen

A

Gassen zoals CO₂ en methaan die bijdragen aan het broeikaseffect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Celsius

A

Temperatuurschaal waarbij 0°C het vriespunt en 100°C het kookpunt van water is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Circulatiecellen

A

Grote luchtstromen in de atmosfeer die warmte en vocht verplaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

C-klimaten

A

Gematigde klimaten met milde winters, zoals het zeeklimaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Condensatie

A

Overgang van waterdamp naar vloeibaar water, vaak bij wolkvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Corioliseffect

A

De draaiing van lucht- en waterstromen door de aardrotatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cultuurgrond

A

Land dat door de mens is bewerkt voor landbouw of veeteelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

D-klimaten

A

Landklimaten met warme zomers en koude winters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

E-klimaten

A

Koude klimaten zoals het pool- en toendraklimaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Fahrenheit

A

Temperatuurschaal waarbij 32°F het vriespunt en 212°F het kookpunt van water is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Fauna

A

Alle dierensoorten in een bepaald gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Fehlt

A

Duits voor “ontbreekt”; wordt gebruikt in klimaatgrafieken als er geen neerslag is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Flora

A

Alle plantensoorten in een bepaald gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fysische geografie

A

Onderdeel van aardrijkskunde dat natuurlijke landschapsvormen bestudeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Gevoelstemperatuur

A

Hoe warm of koud het aanvoelt door wind en vochtigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Hittegolf
Periode van minstens vijf dagen met temperaturen boven 25°C, waarvan drie boven 30°C.
26
Hoek van instraling
De hoek waaronder zonnestralen het aardoppervlak raken.
27
Hogedrukgebied
Gebied met dalende lucht en meestal droog, zonnig weer.
28
Hooggebergteklimaat
Koud klimaat in hoge bergen, vergelijkbaar met een poolklimaat.
29
IJsdag
Dag waarop de temperatuur niet boven 0°C komt.
30
Ingericht landschap
Landschap dat door de mens is aangepast, zoals steden of akkers.
31
Instraling
De hoeveelheid zonnestraling die een bepaald gebied bereikt
32
Klimaat
Het gemiddelde weer in een gebied over een periode van 30 jaar.
33
Klimaatclassificatie
Indeling van klimaten, zoals die van Köppen.
34
Klimaatfactoren
Factoren die het klimaat beïnvloeden, zoals breedteligging en zeestromen.
35
KNMI
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, houdt weer en klimaat in de gaten.
36
Kreeftskeerkring
Breedtegraad op 23,5° noorderbreedte, noordelijke grens van de tropen.
37
Lagedrukgebied
Gebied met stijgende lucht, vaak met neerslag.
38
Landklimaat
Klimaat met grote temperatuurverschillen tussen zomer en winter.
39
Lijzijde
De droge kant van een berg, waar lucht daalt en opwarmt.
40
Loefzijde
De natte kant van een berg, waar lucht stijgt en afkoelt.
41
Loofboomgrens
De lijn waarboven geen loofbomen meer groeien door kou.
42
Luchtdruk
De druk die lucht uitoefent op het aardoppervlak.
43
Middellandse Zeeklimaat
Klimaat met warme, droge zomers en milde, natte winters.
44
Natuurlandschap
Landschap dat niet of nauwelijks door mensen is veranderd.
45
Neerslag
Water dat uit de lucht valt, zoals regen, sneeuw of hagel.
46
Oorspronkelijke plantengroei
De natuurlijke begroeiing in een gebied zonder menselijke invloed.
47
Onweer
Weerfenomeen met bliksem, donder en vaak regen of hagel.
48
Orkaan
Zeer krachtige tropische storm met windsnelheden boven 118 km/u.
49
Palmgrens
De breedtegraad tot waar palmbomen kunnen groeien.
50
Reflectie
Terugkaatsing van zonnestraling door oppervlakken zoals ijs of water.
51
Regen
Vloeibare neerslag uit wolken.
52
Regenschaduw
Droog gebied aan de lijzijde van een berg.
53
Revolutie
De omloop van de aarde om de zon (duurt een jaar).
54
Rotatie
De draaiing van de aarde om haar as (duurt 24 uur).
55
Savanneklimaat
Warm klimaat met een natte en een droge periode.
56
Schaal van Beaufort
Schaal voor windkracht, van 0 (windstil) tot 12 (orkaan).
57
Semi-aride
Halfdroog klimaat met beperkte neerslag.
58
Sommertrocken
Duitse term voor een klimaat met droge zomers.
59
Steppeklimaat
Droog klimaat met kort gras en weinig bomen.
60
Sneeuwklimaat
Koud klimaat waar de temperatuur zelden boven 0°C komt.
61
Steenbokskeerkring
Breedtegraad op 23,5° zuiderbreedte, zuidelijke grens van de tropen.
62
Stijgingsregen
Neerslag die ontstaat door stijgende, afkoelende lucht.
63
Stralingsbalans
Het evenwicht tussen inkomende en uitgaande straling op aarde.
64
Stuwingsregens
Neerslag die ontstaat als lucht tegen een berg op stijgt.
65
Subtropen
Gebieden net buiten de tropen, met warme zomers en zachte winters.
66
Temperatuur
De warmtegraad van de lucht, gemeten in °C of °F.
67
Tornado
Zeer sterke wervelwind met hoge windsnelheden.
68
Toendraklimaat
Koud klimaat met een korte zomer en geen bomen.
69
Tropen
Warme gebieden rond de evenaar tussen de keerkringen.
70
Tropische dag
Dag waarop de temperatuur boven 30°C komt.
71
Tropisch regenwoudklimaat
Warm, vochtig klimaat met veel regen het hele jaar door.
72
Uitstraling
Het verlies van warmte door de aarde naar de ruimte.
73
Warmtetransport
Verplaatsing van warmte door lucht- en zeestromen.
74
Waterbalans
Het verschil tussen neerslag en verdamping in een gebied.
75
Waterdamp
Onzichtbaar gasvormig water in de atmosfeer.
76
Weer
De toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en plaats.
77
Wet van Buijs Ballot
Lucht stroomt van hoge naar lage druk, met afwijking door het Corioliseffect.
78
Wind
De kracht van de wind, gemeten in Beaufort.
79
Windrichting
De richting waaruit de wind waait.
80
Wintertrocken
Duitse term voor een klimaat met droge winters.
81
Woestijnklimaat
Extreem droog klimaat met weinig tot geen neerslag.
82
Vegetatie
Alle plantengroei in een bepaald gebied.
83
Zeeklimaat
Klimaat met milde winters en koele zomers, beïnvloed door de zee.
84
Zeestromen
Grote stromen in de oceaan die warmte transporteren.