AK Toets klimaten Flashcards
Absorptie
Het opnemen van warmte, licht of geluid door een oppervlak of stof.
A-klimaten
Warme, vochtige klimaten rond de evenaar, zoals het tropisch regenwoudklimaat.
Albedo
Het reflecterend vermogen van een oppervlak; sneeuw heeft een hoge albedo, asfalt een lage.
Atmosfeer
De luchtlaag rondom de aarde, bestaande uit verschillende gassen.
Aride
Droog klimaat met weinig neerslag.
Balans
Evenwicht, bijvoorbeeld in de water- of energiebalans van een gebied.
B-klimaten
Droge klimaten zoals het woestijn- en steppeklimaat.
Boomgrens
De hoogte of breedtegraad waarboven geen bomen meer groeien door kou.
Broeikaseffect
Het vasthouden van warmte in de atmosfeer door broeikasgassen.
Broeikasgassen
Gassen zoals CO₂ en methaan die bijdragen aan het broeikaseffect.
Celsius
Temperatuurschaal waarbij 0°C het vriespunt en 100°C het kookpunt van water is.
Circulatiecellen
Grote luchtstromen in de atmosfeer die warmte en vocht verplaatsen.
C-klimaten
Gematigde klimaten met milde winters, zoals het zeeklimaat.
Condensatie
Overgang van waterdamp naar vloeibaar water, vaak bij wolkvorming.
Corioliseffect
De draaiing van lucht- en waterstromen door de aardrotatie.
Cultuurgrond
Land dat door de mens is bewerkt voor landbouw of veeteelt.
D-klimaten
Landklimaten met warme zomers en koude winters.
E-klimaten
Koude klimaten zoals het pool- en toendraklimaat.
Fahrenheit
Temperatuurschaal waarbij 32°F het vriespunt en 212°F het kookpunt van water is.
Fauna
Alle dierensoorten in een bepaald gebied.
Fehlt
Duits voor “ontbreekt”; wordt gebruikt in klimaatgrafieken als er geen neerslag is.
Flora
Alle plantensoorten in een bepaald gebied.
Fysische geografie
Onderdeel van aardrijkskunde dat natuurlijke landschapsvormen bestudeert.
Gevoelstemperatuur
Hoe warm of koud het aanvoelt door wind en vochtigheid.