AK toets 2 werken en wonen Flashcards

1
Q

Migranten

A

Mensen die naar een ander gebied of land verhuizen, tijdelijk of permanent, om verschillende redenen zoals werk, veiligheid of klimaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Klimaatmigranten

A

Mensen die gedwongen worden hun woonplaats te verlaten door klimaatverandering, zoals droogte, overstromingen of stijgende zeespiegels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Push-factor

A

Redenen die mensen wegduwen uit een gebied, zoals oorlog, armoede of natuurrampen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Pull-factor

A

Redenen die mensen aantrekken naar een gebied, zoals werkgelegenheid, veiligheid of een beter klimaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Migratiestromen

A

Bewegingen van grote groepen mensen die verhuizen van de ene naar de andere regio of land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verwoestijning

A

Proces waarbij vruchtbare grond verandert in woestijn door droogte, ontbossing of slechte landbouwpraktijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bestaansmiddelen

A

Manieren waarop mensen in hun levensonderhoud voorzien, zoals landbouw, industrie of dienstverlening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Immaterieel

A

Niet-tastbaar, zoals kennis, cultuur of rechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Basisbehoeften

A

Essentiële dingen die mensen nodig hebben om te overleven, zoals voedsel, onderdak en kleding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fysische aardrijkskunde

A

Tak van aardrijkskunde die zich richt op natuurlijke processen zoals klimaat, bodems en rivieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sociale geografie

A

Bestudeert de relatie tussen mensen en hun leefomgeving, zoals bevolkingsverdeling en cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Economie

A

Wetenschap die de productie, distributie en consumptie van goederen en diensten bestudeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geologie

A

Studie van de opbouw en geschiedenis van de aarde, inclusief gesteenten en aardbevingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Materieel

A

Tastbaar, zoals gebouwen, machines of kleding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Natuurlandschap

A

Een landschap dat nauwelijks door mensen is veranderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ingericht landschap

A

Landschap dat door mensen is aangepast, zoals steden en landbouwgebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ruimtegebruik

A

De manier waarop land wordt benut, zoals voor wonen, industrie of landbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Arbeid

A

Menselijke inspanning die wordt geleverd in ruil voor inkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kapitaal

A

Geld of goederen die gebruikt worden om te investeren in productie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Natuur

A

Grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen die worden gebruikt in de economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ondernemersactiviteit

A

Het starten en runnen van een bedrijf of organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Commerciële dienstverlening

A

Diensten die gericht zijn op winst, zoals banken en winkels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dienstverlenende bedrijven

A

Bedrijven die diensten leveren in plaats van producten, zoals horeca en transport.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Distributiebedrijf

A

Bedrijf dat goederen vervoert en verdeelt, zoals postbedrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Energieleveranciers
Bedrijven die elektriciteit, gas of andere energiebronnen leveren.
26
Financiële instellingen
Banken en verzekeraars die financiële diensten aanbieden.
27
Grondstof verwerkende bedrijven
Bedrijven die grondstoffen omzetten in halffabricaten of eindproducten.
28
Groothandel
Handelaren die grote hoeveelheden goederen verkopen aan bedrijven, niet direct aan consumenten.
29
Horeca
Hotels, restaurants en cafés.
30
Industrie (fabrieken)
Productiebedrijven die goederen maken van grondstoffen en halffabricaten.
31
Landbouw
Het telen van gewassen en het houden van vee.
32
Mijnbouw
Het winnen van delfstoffen uit de aarde, zoals kolen en goud.
33
Niet-commerciële dienstverlening
Diensten die niet gericht zijn op winst, zoals onderwijs en zorg.
34
Onderwijsinstellingen
Scholen en universiteiten die onderwijs aanbieden.
35
Primaire sector
Economische sector die grondstoffen levert, zoals landbouw, visserij en mijnbouw.
36
Secundaire sector
Economische sector die grondstoffen verwerkt, zoals industrie en bouw.
37
Tertiaire sector
Economische sector die diensten levert, zoals handel en transport.
38
Transportbedrijven
Bedrijven die goederen en personen vervoeren.
39
Visserij
Het vangen van vis en andere zeedieren voor consumptie.
40
Wegenbouw
De aanleg van wegen en infrastructuur.
41
Woningbouw
De bouw van huizen en woonwijken.
42
Bouwnijverheid
De hele sector die zich bezighoudt met bouwen en infrastructuur.
43
Tuinbouw
Het verbouwen van groenten, fruit en bloemen.
44
Glastuinbouw
Landbouw in kassen voor optimale groeiomstandigheden.
45
Bosbouw
Het kweken en kappen van bomen voor houtproductie.
46
Delta
Een riviermonding waar sediment zich ophoopt en nieuwe landvormen ontstaan.
47
Dijken
Aarden of betonnen wallen die water tegenhouden.
48
Terpen
Kunstmatige heuvels om droog te blijven bij overstromingen.
49
Rivierklei
Fijne klei die afgezet wordt door rivieren.
50
Zeeklei
Klei die afgezet wordt door de zee, vaak vruchtbaar.
51
Polders
Drooggelegde gebieden om landbouw of bewoning mogelijk te maken.
52
Ingelanden
Eigenaren van land in een polder.
53
Waterschap
Organisatie die zorgt voor waterbeheer in een gebied.
54
Grondwaterstand
De hoogte van het grondwater in de bodem.
55
Inklinking
Het inzakken van de bodem door waterverlies.
56
Ruilverkaveling
Het herverdelen van landbouwgrond voor efficiënter gebruik.
57
Landinrichtingswet
Wet die regelt hoe land efficiënt ingericht wordt.
58
Recreatie
Vrijetijdsbesteding zoals wandelen en kamperen.
59
Duurzaam
Manier van produceren of consumeren zonder de toekomst te schaden.
60
Intensivering
Verhogen van productie per hectare of per dier.
61
Schaalvergroting
Het vergroten van bedrijven om efficiënter te werken.
62
Gespecialiseerd
Gericht op één product of dienst.
63
Gezinsarbeidkrachten
Arbeid die binnen een gezin wordt verricht, vaak in de landbouw.
64
Irrigatie
Het kunstmatig bevloeien van landbouwgrond.
65
Drainage
Het afvoeren van overtollig water uit landbouwgrond.
66
Mechanisering
Het vervangen van menselijke arbeid door machines.
67
Automatisering
Het vervangen van handmatige processen door computers en robots.
68
Intensieve veeteelt
Veeteelt met veel dieren op een klein oppervlak.
69
Extensieve veeteelt
Veeteelt met weinig dieren per hectare.
70
Biologische landbouw
Duurzame landbouw zonder chemische bestrijdingsmiddelen.
71
Grove tuinbouw
Landbouw met grote gewassen zoals aardappelen.
72
Stikstofdiscussie
Debat over de impact van stikstofuitstoot op natuur en landbouw.
73
Gemengd landbouwbedrijf
Combinatie van akkerbouw en veeteelt op één bedrijf.
74
Stadslandbouw
Landbouw in en rond stedelijke gebieden.
75
Ambacht
Handmatig gemaakte producten.
76
Fabriek
Gebouw waarin producten machinaal worden gemaakt.
77
Massaproductie
Het in grote aantallen produceren van goederen.
78
Industriële revolutie
Overgang van handmatige naar machinale productie in de 18e-19e eeuw.
79
Machinale productie
Productie met machines in plaats van handwerk.
80
Handmatige productie
Productie met de hand, vaak kleinschalig.
81
Zware industrie
Industrie die grote hoeveelheden grondstoffen verwerkt, zoals staalindustrie.
82
Grondstoffen
Ruwe materialen die nog bewerkt moeten worden, zoals hout of ijzererts.
83
Halffabricaten
Producten die nog verder verwerkt moeten worden, zoals staalplaten.
84
Lichte industrie
Industrie die consumentenproducten maakt, zoals kleding of elektronica.
85
Consumentenproducten
Producten die direct door consumenten gebruikt worden.
86
Hightechbedrijf
Bedrijf dat werkt met geavanceerde technologie.
87
Vestigingsfactoren
Redenen waarom bedrijven zich ergens vestigen, zoals infrastructuur of arbeidskosten.
88
Leerindustrie
Industrie die leerproducten maakt.
89
Textielindustrie
Industrie die stoffen en kleding produceert.
90
Scheepsbouw
Industrie die schepen bouwt.
91
Delfstoffen
Natuurlijke hulpbronnen zoals kolen, olie en goud.
92
(Eind)product
Het finale, complete product dat na alle productiestappen gereed is voor gebruik of consumptie.
93
Reikwijdte
Het bereik of de omvang van een dienst of effect.
94
Footloose bedrijven
Ondernemingen die bijna overal kunnen vestigen omdat ze niet sterk afhankelijk zijn van een specifieke locatie.
95
Vestigingsfactoren/locatiefactoren
Kenmerken van een plek die bepalen of een bedrijf daar komt, zoals bereikbaarheid, kosten en beschikbaarheid van arbeidskrachten.
96
Infrastructuur
Basisvoorzieningen zoals wegen, bruggen, netwerken en nutsvoorzieningen die een samenleving ondersteunen.
97
Agglomeratievoordelen
Voordelen die bedrijven ervaren wanneer ze dicht bij elkaar liggen, zoals lagere transportkosten en betere kennisuitwisseling.
98
Voorziening
Een dienst of faciliteit die tegemoetkomt aan de behoeften van mensen, bijvoorbeeld een winkel of ziekenhuis.
99
Verzorgingsgebied
Het geografische gebied waaruit een voorziening haar klanten of gebruikers bedient.
100
Drempelwaarde
Het minimale aantal klanten of de minimale schaal die nodig is om een voorziening economisch rendabel te laten werken.
101
Natuurlijke dimensie
De invloed van het fysieke milieu (zoals klimaat, bodem en water) op het menselijk gebruik van een gebied.
102
Demografische dimensie
De aspecten met betrekking tot de samenstelling van de bevolking, zoals grootte, leeftijdsverdeling en migratie.
103
Culturele dimensie
De impact van cultuur, tradities, taal en gewoonten op de samenleving en het gebruik van de ruimte.
104
Politieke dimensie
De rol van overheid, beleid en machtsstructuren in de planning, organisatie en ontwikkeling van een gebied.
105
Historische dimensie
De invloed van het verleden—bijvoorbeeld belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen—op de huidige identiteit en structuur van een regio.
106
Zwerflandbouw
Een vorm van landbouw waarbij boeren geen vaste landbouwgrond bezitten maar met hun vee rondtrekken op zoek naar (weide)voer, vaak seizoensgebonden en nomadisch van aard.
107
Theorie van Christaller
De theorie gaat ervan uit dat mensen bereid zijn om een bepaalde afstand af te leggen voor bepaalde voorzieningen. Ze blijven altijd in hun eigen gebied voor gewone voorzieningen zoals de bakker, maar gaan verder weg voor bijzondere diensten zoals een concert.