AFP 4 veroudering Flashcards

1
Q

Benoem de veranderingen bij veroudering van het circulatiestelsel
- 1 (3)
- 2 (1)
- 3 (2)

A
  1. hart
    - sinusknoop = gaat achteruit in aantal cellen, wordt minder reactief
    - hartspierweefsel/myocard = contractiekracht neemt af, hierdoor minder goed in staat ventrikels te vullen
    - hartkleppen = minder goed functioneren, gaan lekken, worden stroever door bijv. verkalking
  2. Vaatwand (voornamelijk de tunica media)
    - elasticiteit neemt af
  3. bloed
    - ontwikkeling nieuwe t cellen in thymus nemen af, b cellen hierdoor moeilijker te activeren
    - minder erytrocyten, minder in staat deze in beenmerg aan te maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Benoem de consequenties van veroudering van het circulatiestelsel (3)

A
  1. hart –> afname van de hart capaciteit –> inspanningstolerantie en atriumfibrilleren
  2. vaatwand (voornamelijk tunica media) –> elasticiteit neemt af –> verhoging bloeddruk, aneurysma
  3. bloed –> t cellen nemen af, b cellen hierdoor moeilijker te activeren en minder erytrocyten –> verminderde immuunfunctie en bloedarmoede
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Benoem de veranderingen bij veroudering van het spijsverteringsstelsel
- 1 (2)
- 2 (1)
- 3 (2)
- 4 (2)

A
  1. gebit
    - verminderde kwaliteit
    - botverlies omliggende weefsels
  2. dunne darm
    - minder goed voedsel opnemen
  3. dikke darm
    - verslapping spierwand
    - dorstprikkel neemt af van de barosensoren
  4. lever
    - volume doorbloeding neemt af
    - capaciteit neemt af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem de consequenties van veroudering van het spijsverteringsstelsel (4)

A
  1. gebit –> verminderde kwaliteit, botverlies weefsels –> losse tanden
  2. dunne darm –> neemt minder goed voedsel op –> diarree, buikpijn, spugen, afvallen
  3. dikke darm –> verslapping spierwand en dorstprikkel neemt af –> ontstaan van obstipatie en versterken van obstipatie
  4. lever –> afname leverdoorbloeding en capaciteit –> afname warmteproductie = sneller koud en verminderde metabolisatie van medicatie = meer kans op overdosering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

benoem de veranderingen bij veroudering van het urinewegstelsel
- 1 (2)
- 2 (3)
- 3 (1)
- 4 (1)
- 5 (1)

A
  1. nieren
    - nierfunctie en filtratiesnelheid gaat achteruit
    - afname nefronen
  2. blaaswand
    - capaciteit en compliantie neemt af
    - verminderde elasticiteit
    - spier in blaaswand wat onwillekeurig samentrekt
  3. prostaat
    - volume neemt toe –> prostaathypertrofie
  4. blaassphicter
    - kringspieren worden slapper
  5. bekkenbodemspieren
    - verslapping bekkenbodemspieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

benoem de consequenties van veroudering van het urinewegstelsel (5)

A
  1. nieren –> nierfunctie en filtratiesnelheid gaat achteruit en afname nefronen –> gevoeliger voor verstoringen van de water, zout, zure/base huishouding
  2. blaaswand –> capaciteit, compliantie neemt af, verminderde elasticiteit en spier in blaaswand wat onwillekeurig samentrekt –> frequentie plassen gaat omhoog, kans op urineweginfecties neemt toe en klachten van urine incontinentie
  3. prostaat –> benigne prostaathypertrofie –> afvoer van urine belemmert, zwakke urine straal en moeite met uitplassen
  4. blaassphincter –> kringspieren worden slapper –> incontinentie
  5. bekkenbodemspieren –> verslapping –> vaker bij vrouwen na bevalling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

benoem de veranderingen bij veroudering van het ademhalingsstelsel]
- 1 (3)
- 2 (2)

A
  1. longen
    - aantal longblaasjes gaat achteruit
    - kleine luchtwegen en longblaasjes neigen samen te vallen = atelectase
    - zuurstofuitwisseling in het bloed bemoeilijkt door atelectase
  2. ademspieren
    - spierkracht neemt af
    - gewrichten in thorax minder flexibel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

benoem de consequenties van veroudering van het ademhalingsstelsel (2)

A
  1. longen –> aantal longblaasjes gaat achteruit en atelectase –> afname verstevigende structuren in de wand van het longweefsel = collageen
  2. ademspieren –> spierkracht neemt af, gewrichten in thorax minder flexibel, minder diep doorademen en slijm niet goed kunnen weg hoesten –> longontsteking en ademen kan worden bemoeilijkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

benoem de veranderingen bij veroudering van de huid
- 1 (3)
- 2 (3)
- 3 (1)

A
  1. epidermis
    - dikte neemt af
    - inactiviteit en afname melanocyten
    - minder immuuncellen
  2. dermis
    - elasticiteit neemt af
    - stugheid neemt toe
    - zweet en talgklieren nemen af
  3. subcutis
    - dikte vetlaag neemt af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

benoem de consequenties van veroudering van de huid

A
  1. epidermis –> dikte neemt af, inactiviteit en afname melanocyten, minder immuuncellen –> kwetsbaarder, gevoeliger van buitenaf, huid lichter en zongevoelig, bij melanocyten die veel in contact zijn geweest met zonlicht ontstaan ouderdomsvlekken en lokaal meer kans op beschadigingen en infecties
  2. dermis –> elasticiteit neemt af, stugheid neemt toe, zweet en talgklieren nemen af –> rimpels, droog en schilferig gevoel en kan warmte niet goed kwijt
  3. subcutis –> dikte vetlaag neemt af –> isolatie verdwenen, sneller koud en meer kan op onderkoeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

benoem de veranderingen bij veroudering van het hormoonstelsel
- 1 (1)
- 2 (1)

A
  1. pancreas
    - endocriene functie gaat achteruit
  2. calciumregeling
    - verminderde vitamine d absorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

benoem de consequenties bij veroudering van het hormoonstelsel (2)

A
  1. pancreas –> endocriene functie gaat achteruit, door verminderde productie, insuline resistentie, spieren en hart die insuline minder goed kunnen opnemen –> stijging bloedsuiker en ouderdomsdiabetes
  2. calciumregeling –> verminderde vitamine d absorptie –> samen met verminderde vitamine d omzetting in huid en verminderde calcium opname in dunne darm en verminderde calcium reabsorptie in de nieren = daling calciumspiegel en afname botdichtheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

benoem de veranderingen bij veroudering van het zenuwstelsel
- 1 (5)
- 2 (0)
- 3 (1)

A
  1. hersenen
    - cognitieve veroudering
    - verlies aan neuronen
    - verlies zenuwverbindingen tussen axonen en dendrieten
    - productievermindering neurotransmitters zoals dopamine
    - verminderde doorbloeding
  2. gefragmenteerd slaappatroon
  3. perifere zenuwen
    - kwaliteit gaat achteruit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

benoem de consequenties van veroudering van het zenuwstelsel (2)

A
  1. hersenen –> cognitieve veroudering, verlies aan neuronen en zenuwverbindingen tussen axonen en dendrieten, productievermindering neurotransmitters en verminderde doorbloeding –> vernauwing van bijv. carotis interna
  2. gefragmenteerd slaappatroon
  3. perifere zenuwen –> kwaliteit gaat achteruit, prikkel over je houding, afname input –> minder snel motorisch reageren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

benoem de veranderingen van veroudering van de sensoriek
- 1 (3)
- 2 (1)
- 3 (1)
- 4 (1)

A
  1. oog
    - ouderdomsverziendheid
    - ouderdoms cataract
    - netvlies lichtgevoelig
  2. oor
    - doofheid
  3. evenwicht
    - slechtere evenwicht, vloeistof in evenwichtsorgaan meer ingedikt
  4. reuk en smaakzin
    - resterende zenuwuiteinden minder gevoelig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

benoem de consequenties van veroudering van de sensoriek (4)

A
  1. oog –> ouderdoms verziendheid en cataract en netvlies gevoeligheid –> bril, slechtziendheid
  2. oor –> afname hoge tonen vanaf 30 jaar –> doofheid
  3. evenwicht –> vloeistof meer ingedikt –> signalen niet meer goed worden doorgegeven, coördinatie problemen
  4. reuk en smaakzin –> resterende zenuwuiteinden minder gevoelig –> verminderde reuk en smaak
17
Q

benoem de veranderingen van veroudering van de motoriek
- 1 (3)
- 2 (2)
- 3 (1)

A
  1. botten
    - botweefsel in botten meer afgebroken
    - afbraak collageen
    - bij vrouwen stopt oestrogeenproductie
  2. gewrichten
    - flexibiliteit neemt af
    - minder aanmaak synovia
  3. spieren
    - spieratrofie, sarcopenie
18
Q

benoem de consequenties van veroudering van de motoriek (3)

A
  1. botten –> botweefsel in botten word meer afgebroken, afbraak van collageen en bij vrouwen stopt oestrogeenproductie –> verdunning botweefsel = osteopenie, breekbaarheid en oestrogeen remt botafbraak
  2. gewrichten –> flexibiliteit neemt af en minder aanmaak van synovia –> gewrichtsslijtage = artrose
  3. spieren –> spieratrofie, sarcopenie –> spierverlies, krachtverlies, functieverlies –> afname warmte capaciteit en spieren hebben meer tijd nodig om te reageren
19
Q

de menopauze is rond de 50 jaar, dit betekend einde vruchtbaarheid, het permanent ophouden van de menstruatie, de periode hierna word de overgang genoemd met afname van de activiteit van de ovaria en dus hormoonproductie. Welke consequenties hebben deze verandering (4)

A
  1. vaginale droogte
  2. verslapping bekkenbodem
  3. osteoporose
  4. hart en vaatziekten
20
Q

wat is de consequentie bij de mammae wanneer de oestrogeenproductie verminderd is

A

de volume neemt af

21
Q

bij de man begint vanaf 45 jaar de afname van de testestoronproductie = andropauze. Welke consequenties heeft dit (3)

A
  1. kwaliteit en hoeveelheid zaadcellen neemt af
  2. zwelling van de prostaat
  3. erectieproblematiek
22
Q

benoem de fysiologische verandering van de circulatie (3), ademhaling(1), sensoriek (1) en motoriek (1) tijdens stervensproces

A
  1. circulatie
    - daling bloeddruk
    - onregelmatige hartslag
    - koude extremiteiten
  2. ademhaling
    - cheynes stokes
  3. sensoriek
    - gehoor blijft het langste intact
  4. motoriek
    - verslapping spierweefsel
23
Q

wat betekenen
1. algor mortus
2. livor mortis
3. rigor mortus
en benoem nog 2 fysiologische veranderingen na het overlijden

A
  1. temperatuur daling
  2. lijkvlekken
  3. lijkstijfheid

indroging en ontbinding (na 30 uur)