AFP 3 Motorisch systeem Flashcards

1
Q

Wat is animale motoriek?

A

Het bewust handelen en reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is vegetatieve motoriek?

A

Het onbewust aansturen bijv. hart en borstkas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de functies van het skelet(5)?

A
  1. Steun
  2. Beweging
  3. Weefselvorming
  4. Bescherming vitale organen
  5. Reservoir van minderalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat valt onder het axiale skelet?

A
  1. Schedel
  2. Borstkas
  3. Wervelkolom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke drie lagen bestaat het bot?

A
  1. Periost
  2. Substantia compacta
  3. Substansia spongiosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van het periost(2)?

A
  1. Voorziet het bot van bloed dmv aan- en afvoerende bloedvaten.
  2. Is de aanhechtingsplaats van pezen en gewrichtskapsels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar bestaat het periost uit?

A

Bestaat uit een taai vlies dat uit straf bindweefsel bestaat en veel sensibele zenuwen bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van substancia compacta?

A

In het osteon ligt een centraal kanaal met bloed- en lymfevaten = haverskanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar bestaat het substancia compacta uit?

A

Buitenste laag bestaat uit een aantal lamellen, die het hele oppervlak van het bot volgen en evenwijdig lopen. Binnenste gelegen deel bestaat uit lange zuilen = osteon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Osteon (botbuis)

A

Bestaat uit lange zuilen wat botweefsel = osteon

Ze bestaan uit allemaal lagen. In deze lagen zijn de collagene vezels steeds in een andere richting gerangschikt, dit maakt het botweefsel extra sterk. = lamellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van substantia spongiosa?

A

De holtes bevatten beenmerg, waarin bloedcelvorming plaatsvind.
Door de bouw geeft het ook een groot mogelijke stevigheid bij een klein mogelijk gewicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waaruit bestaat het substancia spongiosa?

A

De lamellen zijn in een netwerk van beenkelkjes gestructureerd met holtes daartussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 botcellen zijn er?

A
  1. Osteoclasten
  2. Osteoblasten
  3. Osteocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de functie van osteoclasten?

A

Dit zijn grote bindweefselcellen die zuren en enzymen afscheiden. Deze stoffen breken het botweefsel van een osteon af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van osteoblasten?

A

Na afbraak osteon groeit hierin een bloedvat, waarna beenvormende bindweefselcellen tegen de wand van het gat lamellen afzetten. De buis wordt zo geleidelijk opgevuld met concentrische lamellen.

De osteoblasten komen daarin klem te zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van osteocyten?

A

Tegen de tijd dat er een nieuw osteon gevormd is, zijn de osteoblasten uitgewerkt en veranderen ze in osteocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Verschil bot en kraakbeen: bot (3)?

A
  1. Opgebouwd uit osteocyten (=botcellen)
  2. Tussenstof zijn collagene vezels en kalkzouten
  3. Goed doorbloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verschil bot en kraakbeen: kraakbeen (3)?

A
  1. Opgebouwd uit chondrocyten (=kraakbeencellen)
  2. Tussenstof is chondrine
  3. Niet doorbloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Botten worden aan de hand van hun vorm in vier soorten verdeeld, welke?

A
  1. Pijpbeenderen
  2. Platte beenderen
  3. Korte beenderen
  4. Onregelmatige beenderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke vijf pijpbeenderen zitten in de arm/hand?

A
  1. Humerus: opperarmbeen
  2. Ulna: ellepijp
  3. Radius: spaakbeen
  4. Ossa metacarpi: middenhandsbeentjes
  5. Ossa digitorum manus: vingerkootjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke vijf pijpbeenderen zitten in het been/voet?

A
  1. Femur: dijbeen
  2. Tibia: scheenbeen
  3. Fibula: kuitbeen
  4. Ossa metatarsi: middenvoetsbeentjes
  5. Ossa digitorium pedis: teenkootjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe zijn pijpbeenderen opgebouwd?

A
  1. Diafyse = substantia compacta
  2. Epifysen = substantia spongiosa
  3. Mergholte = gevuld met geel beenmerg)
  4. Epifysaire schijf = substantia compacta
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke vijf platte beenderen zijn er?

A
  1. Ossa cranii: schedelbeenderen
  2. Scapulae: schouderbladen
  3. Ossa coxae: heupbeenderen
  4. Costae: ribben
  5. Sternum: borstbeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe zijn de platte beenderen opgebouwd?

A

Hoofdzakelijk uit substantia compacta met daartussen een dun laagje substantia spongiosa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke twee korte beenderen zijn er?

A
  1. Ossa carpi: handwortelbeentjes
  2. Ossa tarsi: voetwortelbeentjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe zijn de korte beenden opgebouwd?

A

Dunne substancia compacta met binnenin substantia spongiosa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke zeven onregelmatige beenderen zijn er?

A
  1. Schedelbasisbeenderen
  2. Maxilla: bovenkaak
  3. Mandibula: onderkaak
  4. Gebitselementen
  5. Vertebrae: wervels
  6. Os hyoideum: tongbeen
  7. Sesambeenderen: knieschijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe zijn de onregelmatige beenderen opgebouwd?

A

Veelal een dunne substantia compacta en gevuld met substantia spongiosa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke drie botverbindingen zijn er?

A
  1. Bindweefselverbindingen,
  2. Kraakbeenverbindingen,
  3. Gewrichten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is een junctura fibrosa?

A

Bij een junctura fibrosa (bindweefselverbinding) zijn de botten met elkaar verbonden door stevige netwerken van collagene en elastische vezels

Beweging vrijwel niet mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe heet het vliesvormige bindweefsel verbinding tussen Radius & Ulna en ook tussen Tibia & Fibula?

A

Membrana interossea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Platte beenderen die tegen elkaar aan zijn gegroeid heten?

A

Suturae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is een junctura cartilaginae?

A

Zit een kraakbeenzone tussen de botten. Druk vast en enigszins vervormbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke twee typen junctura cartilaginae (kraakbeenverbindingen) zijn er?

A
  1. Hyalien (ribben en borstbeen)
  2. Vezelig kraakbeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Verbinding tussen de beide schaambeenderen

A

Symphysis pubica (symfyse, de verbinding tussen beide schaambeenderen)

Vezelig kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Tussenwervelschijven?

A

Disci intervertebrales

Vezelig kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is een articulatio (gewricht)?

A

Is een botverbinding die een grote bewegelijkheid tussen de botten mogelijk maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Het soepel bewegen wordt bevorderd door een smerende vloeistof, hoe heet dat?

A

Synovia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Door het synoviaal vocht worden om die reden een gewricht ook genoemd?

A

Junctura synovialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Het is aan het periost van beide botten vastgehecht en houdt de botuiteinden bij elkaar?

A

Capsula articularis (gewrichtskapsel)

Zit om het gewricht heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Het gewrichtskapsel is in 2 lagen te onderscheiden, welke?

A
  1. Membrana synovialis
  2. Membrana fibrosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

In veel gewrichten zit in de membrana fibrosa extra veel collagene vezels in dezelfde richting lopen, wat zijn dit?

A

Ligamenten (banden)

42
Q

Wat bevind zich in gewrichtskapsel en ligamenten?

A

Gewrichtssensoren.

43
Q

Een schijf bestaande uit vezelig kraakbeen?

A

Discus articularis

44
Q

Kraakbeen schijven hebben uiteenlopende functies, welke (3)?

A
  1. Gewricht passend maken (borstbeen en sleutelbeen)
  2. Vergroten stabiliteit (knie)
  3. vergroten bewegingsmogelijkheden (in de kaak)
45
Q

Twee halvemaanvormige kraakbeenschijven in het kniegewricht?

A

Mensci

46
Q

Een plat, met synvia gevuld zakje dat meestal in verbinding staat met de gewrichtsholte?

A

Bursae synovialis (slijmbeurzen)

47
Q

Wat is de functie van de bursae synovialis?

A

Opheffen van wrijving tussen botten en weke delen.

48
Q

Welke zeven type gewrichten zijn er?

A
  1. Kogel
  2. Ellips
  3. Zadel
  4. Scharnier
  5. Rol
  6. Vlak
  7. Straf
49
Q

Gewricht heeft een diepe kom en een bolle kop, de botten kunnen in alle richting bewegen + locaties benoemen

A

Kogelgewricht

Schouder en heup

50
Q

Bewegingen rond de sagittale en transversale as?

A

Ellipsvormig gewricht

De kop en kom zijn ei- of ellipsvormig.

Kan goed naar boven en naar beneden, een beetje opzij.
Maar niet draaien.

Polsgewricht

51
Q

De botten kunnen rond twee loodrecht op elkaar staande assen bewogen worden?

A

Beide gewrichtsvlakken zijn breed en zadelvormig.

Zadelgewricht

Gewricht in duimbasis (tussen ossa carpi en ossa metacarpi). De duim kan hierdoor ab- en adductie, opponeren en reponeren.

52
Q

Botten kunnen alleen rond de transversale as bewogen worden?

A

Scharniergewricht

Vingerkootjes, knie en elleboog

53
Q

De kop is een ronde schijf waardoor de beide botten in hun lengte as ten opzichte van elkaar kunnen bewegen?

A

Rolgewricht

Twee botten die in de lengte om elkaar heen kunnen draaien.

Alleen rotatie is mogelijk.

Tussen radius en ulna

54
Q

In dit gewricht is geringe schuifbewegingen mogelijk?

A

Vlak gewricht

Tussen de hand en voetwortelbeentjes

55
Q

In dit gewricht passen beide gewrichtsvlakken maar op een manier in of op elkaar?

A

Straf gewricht

Tussen sacrum en ilium

56
Q

Schedel

A

Cranium

57
Q

Hoe heet het deel wat je kunt aanraken op de schedel?

A

Schedeldak

58
Q

Hoe noem je het deel waar de hersenen rusten?

A

Schedelbasis

59
Q

Latijn voorhoofdsbeen

A

Os frontale

60
Q

Latijnse benaming wandbeen

A

Os parietale (vormen samen het grootste deel van het schedeldak)

61
Q

Latijnse benaming achterhoofdsbeen

A

Os occipitale

Zit aan de achterkant van het schedeldak
Groot deel maakt deel uit van de schedelbasis. In het bot zit het foramen magnum (groot achterhoofdsgat)

62
Q

Latijnse benaming slaapbeen

A

Os temporale

Aan de zijkant zit de opening van de uitwendige gehoorgang, daaronder zit het kaakgewricht

63
Q

Latijnse benaming jukbeen

A

Os zygomaticum

64
Q

Latijnse benaming onderkaak

A

Mandibula

65
Q

Latijnse benaming neusrug

A

Os nasale

66
Q

Uit welke 8 platte beenderen bestaat de hersenschedel?

A
  1. Os frontale = voorhoofdsbeen
  2. Os parietale 2x = wandbeen
  3. Os temporale 2x = slaapbeen
  4. Os occipitale = achterhoofdsbeen
  5. Os ethmoidale = etmoid
  6. Os sphenoidale = sfenoid
67
Q

Latijnse benaming wervels

A

Vertebrae

68
Q

Latijnse benaming wervelkolom

A

Columna certebralis

69
Q

Uit hoeveel wervels bestaat de wervelkolom?

A

De wervelkolom bestaat uit 33 vertebrae die worden aangeduid met letters en cijfers
Soms 34 (stuitbeen)

70
Q

Benoem de Latijnse benaming en hoeveel harswervels er zijn

A

7 Vertebra cervicalis

Cervix = hals

71
Q

Borstwervel

A

12 Vertebra thoracalis

Thorax = borstkas

72
Q

Benoem een kenmerk van de vertebra thoracalis

A

Een kenmerk van de vertebra thoracalis is dat iedere thoracale wervel is verbonden met een rib. (Aan beide zijde 12 ribben.)

73
Q

Lendenwervels

A

5 Vertebra lumbalis

74
Q

Heiligbeen

A

Os sacrum

Vergroeiing van 5 sacrale wervels die aan elkaar zijn gegroeid, hierdoor vormen ze één botstuk.

75
Q

Staartbeen

A

Os coccygis

Vergroeiing van 4/5 wervels

76
Q

Benoem de botten van de romp (5)

A
  1. Scapula (schouderblad)
  2. Clavicula (sleutelbeen)
  3. Sternum (borstbeen)
  4. Schoudergordel (Scapula + clavicula + sternum
    (ophang mechanisme voor de armen)
  5. Costa (ribben)
77
Q

Benoem de botten van de heup

A
  1. Os coxae (heupbeen)
  2. Os ileum (darmbeen)
  3. Os ischii (zitbeen)
    Os pubis (schaambeen)
  4. Os sacrum (heiligbeen)
78
Q

Opperarmbeen

A

Humurus

79
Q

Spaakbeen (duimzijde)

A

Radius

80
Q

Ellepijp (pinkzijde)

A

Ulna

81
Q

Handwortelbeentjes + aantal

A

8 Ossa carpi of carpalia

82
Q

Middenhandsbeentjes + aantal

A

5 Ossa metacarpi of metacarpalia

83
Q

Vingerkootjes + aantal

A

14 Ossa digitorum manus of
Phalanx manus

84
Q

Dijbeen

A

Femur

85
Q

Knieschijf

A

Patella

86
Q

Scheenbeen

A

Tibia

87
Q

Voetwortelbeentjes + aantal

A

7 Ossa tarsi of tarsalia

87
Q

Kuitbeen

A

Fibula

88
Q

Middenvoetsbeentjes + aantal

A

5 Ossa metatarsi of metatarsalia

89
Q

Teenkootje + aantal

A

14 Ossa digitorum pedis of
Phalanx pedis

90
Q

Benoem 4 functies spieren

A
  1. Bewegen
  2. Lichaamshouding
  3. Bouw en vorm
  4. Warmteproductie
91
Q

Spieren kunnen door samentrekken zorgen voor beweging, een spier die samengetrokken is, kan zichzelf niet weer uitrekken. Spieren die een tegengesteld effect op een beweging hebben

A

Antagonisten

92
Q

Bij vrijwel elke beweging van het skelet is sprake van…….

A

spierantagonisme.

93
Q

Er zijn ook spieren of spiergroepen die bij contractie hetzelfde effect veroorzaken; ze versterken elkaar. Hoe noem je deze?

A

synergisten.

94
Q

Hoe noem je een musculus die omgeven is door een bindweefsellaag

A

Spierfascie

95
Q

Een spierbundel bestaat uit vele spiercellen, elke spiervezel heeft een dunne bindweefselmantel

A

Endomysium

96
Q

Wat zit er in een spiercel?

A

Myofibrillen

97
Q

Wat is een myofibril?

A

Een myofibril is een verzameling van eiwitketens actine- en myosinefilamenten welke in elkaar kunnen schuiven. Myofibrillen zijn de zogeheten contractiele elementen. Zo genoemd omdat ze de contractie van de spier tot stand brengen.

De actine en myosine eiwitketens zitten als lagen over elkaar en kunnen in elkaar schuiven onder invloed van ATP. Dus bij aanspanning wordt de spier korter en dikker.

98
Q

Wat vormt een pees?

A

Peesweefsel zie je vooral aan het uiteinde van een spier en bestaat uit bindweefsel. Alle bindweefsel’verpakkingen’ die rondom de musculus, spierbundels en de spiervezels zitten vormen samen de pees. Deze pezen zijn langer dan de spier zelf en hiermee zitten ze vast aan het bot.

99
Q

Een spier met minder grote motorische eenheden = Als één motorisch neuron heel veel spiercellen innerveert, dus één prikkel die veel spiercellen innerveert

A

Grove motoriek

100
Q

Een spier met veel kleine motorische eenheden = Als één motorisch neuron weinig spiercellen innerveert.

A

Fijne motoriek

101
Q
A