AFP 1 Zenuwstelsel Flashcards

1
Q

Benoem de 5 algemene functies van het zenuwstelsel

A
  1. Regulatie van activiteiten van weefsels en organen.
  2. Coördinatie van activiteiten van weefsels en organen.
  3. Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies.
  4. Coördinatie van contacten met de buitenwereld.
  5. Coördinatie van de psychische functies.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Functie regulatie van activiteiten van weefsels en organen

A

Remmen of stimuleren van de functie van organen en weefsels wanneer verandering in of buiten het lichaam daartoe aanleiding geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functie coördinatie van activiteiten van weefsels en organen

A

Het nauwkeurig op elkaar afgestemd zijn van weefsels en organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functie regulatie en coördinatie van vegetatieve functies

A

De 5 vegetatieve orgaanstelsels moeten in nauwe samenwerking hun werk doen. Dit gebeurd buiten je wil om. Hierin speelt het hormonale stelsel en het vegetatieve zenuwstelsel een rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functie coördinatie van contacten met de buitenwereld

A

Bewustwording van omstandigheden in de buitenwereld en eventueel hierop reageren. Daarbij ondersteunt het de vegetatieve functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functie coördinatie van de psychische functies

A

Heeft te maken met bewustzijn en zelfbewustzijn, met leren en herinneren, stemmingen en emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (circulatiestelsel)

Benoem functie en de bijbehorende organen

A

Transport van bloed.

5 liter bloed, ververst 12 liter weefselvocht, ververst 25 liter celvocht

Organen:
Hart: card
bloed en bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (spijsverteringstelsel)

Benoem functie

A

Voedselvoorziening

Voedingsstoffen worden opgenomen vanuit de darmen in het inwendig milieu, lever zet dit om tot nuttige stoffen - in inwendig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke organen horen bij het spijsverteringstelsel?

A

Os: Mond
Pharynx: Keel
Oesophagus: Slokdarm
Gaster: Maag
Duodenum:12 vingerige darm
Jejunum: Tussendeel darm
Ileum: Laatste deel dunne darm
Colon: Dikke darm
Rectum: Endeldarm
Hepar: Lever
Pancreas: Alvleesklier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (urinewegstelsel)

Benoem de functie

A

Uitscheiding van afvalstoffen

Nieren halen afvalstoffen uit bloed en scheiden overtollig vocht en zout uit - uit inwendig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke organen horen bij het urinewegstelsel?

A

Ren/ renalis: Nieren
Ureter: Urineleider
Vesica/ cyst: Blaas
Urethra: Plasbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (ademhalingsstelsel)

Benoem de functie

A

Gaswisseling

Nemen zuurstof op -> inwendig milieu
Afvalstofkooldioxide -> uit inwendig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke organen horen bij het ademhalingsstelsel?

A

Longen en luchtwegen
Neus: Naso
Pharynx: Keel
Larynx: Strottenhoofd
Trachea: Luchtpijp
Bronchus: Luchtpijp vertakking
Alveoli: Longblaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (huid)

Benoem de functie

A

Begrenzing

Bescherming tussen in- en uitwendig milieu, warmteregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke organen horen bij de huid?

A

Huid en slijmvliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (hormoonstelsel)

Benoem de functie

A

Regulatie

Hormonen worden door hormoonklieren uitgescheiden in de bloedbaan
Voorbeeld: adrenaline -> hart sneller kloppen, adem stopt, bleek zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke organen horen bij het hormoonstelsel?

A

Hormonen en hormoonklieren
Hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies Vegetatieve/ autonome/ onwillekeurig zenuwstelsel

Benoem de functie

A

Regulatie

Met behulp van impulsen worden de vegetatieve organen geactiveerd of geremd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welk orgaan hoort bij het Vegetatieve/ autonome/ onwillekeurig zenuwstelsel

A

Hypothalamus = een belangrijk centrum voor tempregulatie van het lichaam, honger, dorst gevoel, dag en nachtritme, emotioneel gedrag en het geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Coördinatie van contacten met de buitenwereld (sensorisch stelsel)

Benoem de functie

A

Waarneming van prikkels uit de buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke organen horen bij het sensorisch stelsel?

A

Zintuigen, ogen, oren, reuk, smaak en gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Coördinatie van contacten met de buitenwereld (motorisch stelsel)

Benoem de functie

A

Beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke organen horen bij het motorisch stelsel?

A

Skelet en skeletspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk orgaan hoort bij het Willekeurig/ animaal zenuwstelsel

A

Hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Coördinatie van contacten met de buitenwereld (Willekeurig/ animaal zenuwstelsel)

Benoem de functie

A

Regulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Uit welke drie functionele fases bestaat de werking van het zenuwstelsel?

A
  1. Sensorische input.
  2. Verwerking.
  3. Motorische output
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Opvangen van prikkels door sensoren

A

Sensorische input

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn sensoren?

A

Een sensor is een gespecialiseerde cel, vaak verwant aan een zenuwcel, die gevoelig is voor bepaalde veranderingen in omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat doen sensoren?

A

Een verandering -inwendig of uitwendig- die door het lichaam waargenomen wordt doormiddel van sensoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Benoem de volgorde als de sensor word geprikkeld.

A

De sensor word door de verandering geprikkeld, sensor vertaald de prikkels in impulsen en stuurt ze via de zenuwen naar het centrale zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Verwerking van informatie in hersenen of ruggenmerg

A

Verwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar vind de verwerking van het sensorische input plaats?

A

In het centrale zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Benoem de volgorde van verwerking

A

Doorgeven van de informatie naar een plaats in de hersenen of het ruggenmerg. Daar word de informatie bewust of onbewust beoordeeld (mogelijke bedreiging van homeostase of fysieke beschadiging) vervolgens bepaald het centrale zenuwstelsel hoe lichaam erop gaat reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Remmen of stimuleren van organen of weefsels

A

Motorische output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Benoem de volgorde van motorische output

A

Wanneer het lichaam moet reageren op in-uitwendige verandering sturen de hersenen of het ruggenmerg remmende of stimulerende impulsen naar de effectoren (organen) die de reactie moeten uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn effectoren?

A

Spieren of klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe word het aansturen van de effectoren door het zenuwstelsel genoemd?

A

Motorische output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de anatomische indeling van het zenuwstelsel (2)?

A
  1. Centrale zenuwstelsel
  2. Perifere zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?

A

Ligt binnen benige omhulling van schedel en wervelkolom en is omgeven door hersenvliezen (hersenen en ruggenmerg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waaruit bestaat het perifere zenuwstelsel?

A

Zenuwstelsel bevindt zich grotendeels buiten schedel en wervelkolom, vormen verbindingswegen tussen centrale zenuwstelsel en de rest van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Uit welke onderdelen bestaan de hersenen in het centrale zenuwstelsel (5)

A
  1. Cerabrum = hersenen
  2. Diencephalon = tussenhersenen
  3. Cerebellum = kleine hersenen
  4. Hersenstam
  5. Medulla spinalis = ruggenmerg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat behoort tot het perifere zenuwstelsel?

A
  1. 12 paar nervi cranialis = hersenzenuwen (ontspringen uit de schedel)
  2. 31 paar nervi spinalis = ruggenmerg zenuwen (ontspringen uit de medulla spinalis)
  3. De grensstreng
  4. Zenuwen van het vegetatieve zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Noem 3 aspecten die je kan onderverdelen in de fysiologische indeling

A
  1. Integratie
  2. Hiërarchie
  3. Richting van het signaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke twee soorten integratie zijn er?

A
  1. Vegetatieve integratie
  2. Animale integratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat gebeurd er bij vegetatieve integratie?

A

De activiteiten van de 5 vegetatieve stelsels worden nauwkeurig op elkaar afgestemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welk deel is verantwoordelijk voor de vegetatieve integratie?

A

Vegetatieve zenuwstelsel - autonoom zenuwstelsel - willekeurig zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Sensoren in de organen geven informatie over het inwendige milieu door aan de hersenen
(temperatuur, bloeddruk, zuurstof in bloed)

A

Viscerosensoriek
Vegetatieve sensoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Het vegetatieve zenuwstelsel reageert door impulsen te sturen die moeten zorgen voor een juiste aanpassing, de aanpassing gebeurt door vegetatieve motoriek (besturen het gladde spierweefsel en klierweefsel).
(Bij temperatuur daling stimuleert het zenuwstelsel de vernauwing van de bloedvaten in de huid, je wordt bleek en je straalt minder warmte uit. Hierdoor houdt het lichaam warmte vast.)

A

Visceromotoriek
Vegetatieve motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

De hypothalamus is het centrale punt voor aansturing van (2)?

A
  1. Viscerosensoriek
  2. Visceromotoriek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat doet het sympathicus?

A

Gas; Is actief wanneer mensen actief zijn, simuleert;
- hartactiviteit
- ademhaling
- verhoogd bloedsuikerspiegel
- spanning in skeletspieren
! remt anabolisme & spijsvertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat doet het parasympaticus?

A

Rem; is als de mens passief is, stimuleert spijsvertering.
Vertraagd:
- hart activiteit
- ademhaling
- spier activiteit
! remt het katabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Animale integratie

A

Gaat om de integratie van de mens met zijn omgeving. Word geregeld door het animale zenuwstelsel/willekeurige zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Sensoren (zintuigcellen) in het animale zenuwstelsel, die informatie uit de zintuigen aan de hersenen doorgeven zoals horen, voelen, zien, ruiken en proeven.

A

Animale sensoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Motorische signalen gaan vanuit de hersenen naar de willekeurige spieren (skeletspieren)

A

Vegetatieve motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

De werking van een ‘lager’ niveau is ondergeschikt aan die van een ‘hoger’ niveau. De grote hersenen vormen het hoogste niveau en het ruggenmerg het laagste.
Voorbeeld: Als je je met een naald prikt trek je terug, deze reflex komt tot stand ter hoogte van het ruggenmerg. Dit kan je bewust onderdrukken doordat de grote hersenen er invloed op uitoefenen.

A

Hiërarchie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Sensorische vezels van het perifere zenuwstelsel naar het centrale zenuwstelsel

A

Afferente vezels (aanvoerend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Sensorische vezels gaan via het ruggenmerg omhoog

A

Ascenderende banen (stijgend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Impulsen gaan via het ruggenmerg omlaag

A

Descenderende banen (dalend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Impuls van centrale zenuwstelsel naar perifeer

A

Efferente vezels (hebben effect/ afvoerend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Effectoren vegetatieve zenuwstelsel

A
  1. Glad spierweefsel
  2. Hartspierweefsel
  3. Klierspierweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Effectoren animale zenuwstelsel

A

Dwarsgestreepte spieren (skeletspieren)

62
Q

Wat doet de viscerosensoriek?

A

Geven informatie over het inwendige milieu door aan de hersenen.

63
Q

Wat doet de visceromotoriek?

A

De vezels besturen in de organen het gladde spier en klierweefsel aan

64
Q

Waar valt de sympathisch en parasympatisch onder?

A

Visceromotoriek

65
Q

Zenuwweefsel: je kunt cellen in twee types verdelen, welke?

A
  1. Neuronen
  2. Neuroglia
66
Q

Wat is een neuron(zenuwcel)?

A

Het neuron is de functionele eenheid van het zenuwstelsel

67
Q

Hoe is een neuron opgebouwd?

A

De cel heeft een groot cellichaam en bevat behalve de kern ook veel celorganellen. De cel heeft twee of meer draadvormige uitlopers (zenuwvezels)

68
Q

Wat is de functie van een axon?

A

Vervoert impulsen van het cellichaam af, overdracht impuls op andere cel.

69
Q

Welke twee type zenuwvezels zijn er?

A
  1. Axonen
  2. Dendrieten
70
Q

Wat is de functie van een dendriet?

A

Ontvangen impulsen van andere zenuwcellen en vervoeren die naar het eigen cellichaam toe.

71
Q

De meeste axonen zijn omgeven door een vetlaagje, hoe heet dit?

A

myelineschede (zenuwmergschede)

72
Q

De myelineschede is regelmatig onderbroken, hoe heet dit?

A

Insnoeringen van Ranvier

73
Q

Welke 3 neuronen zijn er?

A
  1. Sensibel
  2. Schakel/inter
  3. Motorisch
74
Q

Wat is de functie van een sensibele neuron?

A

Vervoeren impulsen vanuit de periferie naar het centrale zenuwstelsel
Zorgen voor sensorische input: afferent

75
Q

Wat zijn de eigenschappen van een sensibel neuron?

A

Één zenuwvezel, die ter hoogte van het cellichaam in tweeën splitst. De beide takken lopen in tegengestelde richting en kunnen behoorlijk lang zijn.

De ene tak staat in verbinding met de sensor in de periferie.

De andere tak loopt naar het ruggenmerg

Één -soms lange- dendriet

76
Q

Wat is de functie van een schakelneuron (interneuronen)?

A

Cellen in het centrale zenuwstelsel, geven impulsen over van de ene op een andere zenuwcel.

77
Q

Benoem de eigenschappen van een schakelneuron

A

Korte dendrieten
Kort axon

78
Q

Wat is de functie van een motorische neuron?

A

Vervoeren impulsen vanuit het centrale zenuwstelsel naar de periferie (spieren/klieren)
Zorgen voor motorische output: efferent
Eindigt met de synaps op een spier of klier

79
Q

Benoem de eigenschappen van motorische neuronen

A

Lang axon
Van voorhoorn in ruggenmerg

80
Q

Wat is neuroglia?

A

Neuroglia is een verzorgings- en steunweefsel, in functie te vergelijken met bindweefsel.

81
Q

Waarin ondersteunen neuroglia de neuronen?

A

Neuroglia voorzien de neuronen continu van zuurstof en voedingsstoffen, anders gaan de neuronen dood.

82
Q

Wat is een kenmerk voor neuronen?

A

Neuronen hebben een hoog stofwisselingsniveau, maar kunnen zelf geen voedingsstoffen opslaan.

83
Q

Neuroglia in het centrale zenuwstelsel bestaat uit?

A

Meerdere type gliacellen/gliocyten

84
Q

Neuroglia in het perifere zenuwstelsel bestaat uit?

A

Schwanncellen.

85
Q

Toevoer van voedingsstoffen en afvoer van afval, tussen bloedvaten en neuronen

A

Astrocyten

86
Q

Vorming myelineschede

A

Oligodendrocyten

87
Q

Opruiming door fagocytose

A

Microgliocyten

88
Q

Productie liquor

A

Ependymcellen

89
Q

Waar zitten de schwanncellen?

A

Zitten vele keren om het axon gewikkeld in het perifere zenuwstelsel.

90
Q

Wat is de functie van de schwanncellen?

A

Een verzorgende en ondersteunende functie.
Zorgt voor een elektrische isolatie en speelt een rol bij impulsgeleiding.

91
Q

Hoe heten de insnoering in de myelineschede?

A

Insnoeringen van Ranvier.

92
Q

Axonen met een schede van Schwann geleiden de impulsen veel snellen dan axonen zonder schede van Schwann

Waar of niet waar?

A

Waar

93
Q

Waarom kunnen de dendrieten en cellichamen onderverdeeld worden in witte en grijze stof?

A

De meeste axonen zijn omgeven door myelineschede maar de dendrieten en cellichamen niet. Dat is de reden dat zenuwweefsel verdeeld kan worden in witte en grijze stof.

94
Q

Waar bevind zich het witte stof in het lichaam?

A

Tot de witte stof behoren de zenuwen in het perifere zenuwstelsel en de banen in het centrale zenuwstelsel.

95
Q

Wat behoort tot de witte stof?

A

Axonen met een myelineschede

96
Q

Wat is de functie van de witte stof?

A

De witte stof is de geleidingsweg waarlangs impulsgeleiding plaatsvindt. Tot de witte stof behoren de zenuwen in het perifere zenuwstelsel en de banen in het centrale zenuwstelsel

97
Q

Wat is een baan of een tractus?

A

Een bundel gemyeliniseerde zenuwvezels in het centrale zenuwstelsel

98
Q

Waarmee word een nervus omgeven?

A

Om elke bundel een bindweefselmantel het perineurium en om elke zenuw een stevig bindweefselmantel het epineurium.

99
Q

Hoe noem je korte banen die verschillende delen binnen de hersenen of het ruggenmerg met elkaar verbinden

A

Associatiebanen/ commissuren

100
Q

Wat behoort tot de grijze stof?

A

Zenuwcellichamen en dendrieten

101
Q

Wat is een ganglia (zenusknopen) (grijze stof)

A

In het perifere zenuwstelsel zijn dat de ganglia (zenuwknopen). Een ganglion is een opeenhoping van zenuwcellichamen en dendrieten met een gemeenschappelijke functie

102
Q

Wat is een nucleus of kern (grijze stof)

A

Een ophoping binnen het centrale zenuwstelsel word nucleus of kern genoemd

103
Q

Latijnse benaming voor ruggenmerg?

A

Medulla spinalis

104
Q

Hoe van waar tot waar loopt het ruggenmerg?

A

Foramen magnum (achterhoofdsgat schedel) tot aan de 1ste of 2e lendewervel (lumbaal)

105
Q

Tussen elke twee wervels treden links en rechts 2 nervi spinalus (ruggenmergzenuwen) uit, hoe heet deze uittreedplaats?

A

Foramen intervertebralis (tussenwervelgat)

106
Q

Hoe heeft het gedeelte van het ruggenmerg na L1/L2

A

Cauda equina (paardenstaart).

107
Q

Wat is ascensus medulla?

A

De opstijging van het ruggenmerg, voor de geboorte zit het ruggenmerg tot onder in het wervelkanaal, wervelkolom groeit harder. Bij de geboorte eindigt het ruggenmerg bij L3/L4 en bij volwassenen L1/L2.

108
Q

In het ruggenmerg, waaruit bestaat het h-vormige figuur (vlinder)

A

Voornamelijk uit cellichamen en dendrieten.

109
Q

Welke zenuwen zitten in de voorhoorns?

A

Een voorhoorn bevat cellichamen en dendrieten van schakelneuronen, grootste deel word ingenomen door vrij grote cellichamen van de motorische zenuwcellen (motorische voorhoorn)

110
Q

Welke zenuwen zitten in de achterhoorn?

A

Vezels van de sensibele neuronen, die impulsen van de periferie via de sensibele achter wortel naar het ruggenmerg sturen

111
Q

Waar liggen de cellichamen van de sensibele neuronen?

A

Liggen in het spinale ganglion, een zenuwknoop net buiten de witte stof van het ruggenmerg.

112
Q

3 ruggenmerg segmenten in het witte stof?

A

Voorstreng (tussen beide voorhoorns)
2 zijstrengen (links- en rechts tussen de voor- en achterhoorns)
Achterstreng (tussen de achterhoorns)

113
Q

Wat is de functie van het ruggenmerg?

A

Het is de verbindingsbaan waarlangs continue efferente en afferente impulsen lopen.

114
Q

Hoeveel ruggenmerg zenuwen zijn er?

A

31 nervi spinalis in totaal;
* 8 cervicale zenuwen
* 12 thorecale zenuwen
* 5 lumbale zenuwen
* 5 sacrale zenuwen
* 1 coccygeale zenuw

115
Q

Hoe heten de huidsegmenten?

A

Dermatomen

116
Q

Hoe heten de spiersegmenten

A

Myotomen

117
Q

Benoem drie grote plexus (zenuwnetwerken)

A
  1. Plexus cervicalis in het hoofd-halsgebied
  2. Plexus brachialis voor de armen
  3. Plexus lumbosacralis voor de spieren in de benen
118
Q

Welke zenuwen lopen in het arm?

A

Plexus Brachialis
N. Ulnaris
N. Medianus
N. Radialis

119
Q

Welke zenuwen lopen in het been?

A

Plexus lumbosacralis
N. Femoralis
N. Ischeadicus
N. Saphenus
N. Tibialis
N. Peroneus/fibularis

120
Q

Benoem de 3 hersenvliezen van buiten naar binnen

A
  1. Dura mater
  2. Arachnoïdea mater
  3. Pia mater
121
Q

Wat is een ander woord voor de hersenvliezen?

A

Meninges.

Hersenvliezen rondom het centrale zenuwstelsel
De meningen omgeven het hele centrale zenuwstelsel dus zowel het cerebrum als het ruggenmerg.

122
Q

Waar bevind zich de arachnoïdea mater?

A

Spinnenwebvlies (arachnoïdea), is aan de ene kant vergroeid met de dura mater, aan de andere kans is het vlies met talrijke ragdunne bindweefselverbindingen verbonden met de pia mater.

123
Q

Waar bevind zich de dura mater?

A

Het harde vlies bekleed rond de hersenen bekleedt de binnenkant van de schedelbeenderen en is daar vergroeid met het beenvlies.

124
Q

Waar bevind zich de pia mater?

A

Zacht vlies; is een heel dunne laag bindweefsel, die elke winding en plooi van het hersenoppervlak volgt.

125
Q

Tot waar loopt de dura mater?

A

De dura mater zet zich voort naar beneden tot ongeveer S2-S3; puntvormige deel wordt de durazak genoemd.

126
Q

Tot waar loopt de pia mater?

A

Loopt tot einde medulla spinalis tot L2.

127
Q

Functie pia mater

A

Het zachte vlies heeft een zeer uitgebreide bloedvatvoorziening en word ook wel vaatvlies genoemd. De pia mater voorziet het zenuwweefsel van voedingsstoffen en zuurstof. De venulen in dit vlies voeren koolstofdioxide en afvalstoffen af.

128
Q

Tot waar loopt de durazak?

A

Durazak loopt tot in het sacrum S2

129
Q

Waar bevind zich de epidurale ruimte?

A

Bevindt zich tussen het harde hersenvlies (dura mater) en het periost van de wervelkolom (buitenste laag van het bot). Deze bevat losmazig bindweefsel, vetweefsel, bloed- en lymfevaten.

130
Q

Waardoor wordt de pijnzin verzorgd?

A

Nocisensoren (pijnsensoren)

131
Q

Waarop reageren de pijnsensoren?

A

Op beschadigingen of dreigende beschadiging van het weefsel waarin ze zijn ingebed.

132
Q

Waaruit kunnen pijnsensoren bestaan?

A
  1. Mechanosensoren
  2. Chemosensoren
  3. Thermosensoren
133
Q

Wanneer voel je pijn?

A

Pijn voel je wanneer de zenuwtak zelf beschadigd is.
Meestal is pijngewaarwording echter een gevolg van de prikkeling van de zenuwtakken door stoffen die de beschadiging in het weefsel vrijkomen.

134
Q

Welke reacties zijn er op pijn (3)?

A
  1. Terugtrek reflex
  2. Autonome reactie
  3. Bewustwording
135
Q

Welke stoffen komen vrij bij weefselbeschadiging?

A

Weefselbeschadiging leidt tot vrijkomen van stoffen uit cellen (histamine en prostaglandine) deze stoffen prikkelen de zenuwen.

136
Q

Directe schade aan lichaamsweefsels

A

Nociceptieve pijn

137
Q

Scherpe pijn door zuurstoftekort, ook wel vasculaire pijn

A

Ischemische pijn

138
Q

Hevige krampende pijn door samentrekking van glad spierweefsel om een hol orgaan

A

Koliekpijn

139
Q

Referentiepijn uit een inwendig orgaan geprojecteerd op het huidgebied passend bij het ruggenmergsegment waar de pijn binnenkomt
Hersenen kunnen geen onderscheid maken of pijn uit ingewanden of uit de huid komt bijv. bij een hartinfarct pijn in de arm

A

Referred pijn

140
Q

Beschadiging of disfunctie van het zenuwstelsel

A

Neuropatische pijn

141
Q

Uitstralende pijn door beknelling of beschadiging van een zenuwwortel zoals een hernia

A

Radiculaire pijn

142
Q

Prikkeling door zenuweinden in de stomp na amputatie

A

Fantoompijn

143
Q

Wat is de terugtrek reflex?

A

Heel veel reflexen in de romp en extremiteiten zijn ruggenmergreflexen, ze verlopen via het ruggenmerg

144
Q

Wat is een autonome reactie?

A

Bijv. ademhaling en bloeddruk (goed te zien tijdens operaties)

145
Q

Wat is perifere analgetica?

A

Prostaglandineremmers, NSAID’s en paracetamol.

146
Q

Het stappenplan pijnmedicatie gebaseerd op de pijnladder van de WHO?

A
  1. Paracetamol
  2. NSAID (+paracetamol)
  3. Tramadol (zwakwerkend opioïde) + NSAID/paracetamol
  4. Sterkwerkende opioiden (oraal, pleister en/of subcutaan/intraveneus) + NSAID/paracetamol.
147
Q

Wat is centrale analgetica?

A
  1. Opiaten
  2. Morfine.
148
Q

Werking pcm

A

Grijpt aan op perifere receptor

Prostaglandineremmers

149
Q

Werking NSAID

A

Grijpt aan op perifere receptor

Prostaglandineremmers

Remming COX- 2
Pijnstillend, koortswerend en ontstekingsremmend

150
Q

Werking opioïden

A

Grijpt aan op centrale receptor

Binden aan opioïd receptoren waardoor prikkelgeleiding afneemt

151
Q
A