Adj & adv Flashcards
1
Q
Ze is een goede student.
A
She is a good student.
2
Q
Ze is aardig.
A
She is nice.
3
Q
Nadat hij een paar dagen ziek is geweest, kan hij weer normaal eten.
A
After being ill for a few days, he can eat normally again.
4
Q
Ze is een heel wreed meisje.
A
She is a very cruel girl.
5
Q
Hij zingt echt verschrikkelijk.
A
He sings absolutely horribly.
6
Q
Jack voelt zich sterk.
A
Jack feels strong.
7
Q
Het gerecht ziet er lekker uit, maar het ruikt vreselijk.
A
The dish looks good, but it smells awful.
8
Q
Hij heeft het gerecht goed bereid.
A
He prepared the dish well.
9
Q
adverb van:
bad
A
badly
10
Q
adverb van:
strange
A
strangely
11
Q
adverb van:
beautiful
A
beautifully
12
Q
adverb van:
terrible
A
terribly
12
Q
adverb van:
comfortable
A
comfortably
13
Q
adverb van:
happy
A
happily
14
Q
adverb van:
easy
A
easily