Academische Taal; Deel 3 Flashcards
1
Q
inhouden, omvatten
A
behelzen (formeel taalgebruik)
2
Q
de bombarie
A
tumult, rumoer, lawaai, drukte
3
Q
dystopisch
• dystopie
A
een negatief wereldbeeld hebben, negatief denken over de toekomst
4
Q
utopisch
• utopie
A
de ideale wereld (nastreven), een wensdroom
5
Q
flagrant
• flagrante leugen
A
overduidelijk, pijnlijk duidelijk
6
Q
fulmineren
A
tekeer gaan, heftig uitvaren
7
Q
de modificatie
• modificeren
A
de aanpassing
• aanpassen
8
Q
provoceren
• provocatie
A
iemand uitdagen, opzettelijk iets doen om bij de ander een reactie uit te lokken
9
Q
Scanderen
A
- Een versregel in versvoeten verdelen ( in een ritme)
- Leuzen / Slogans roepen
10
Q
symposium
A
wetenschappelijk congres / conferentie
11
Q
een tentakel
A
- De arm van een inktvis (letterlijk)
- Iets waar je in verstrikt kan geraken (figuurlijk)
12
Q
vilein
A
kwetsend, venijnig, gemeen, boosaardig
13
Q
Zich verschransen
A
zich verstoppen (achter een versterking).