aaaaaaa Flashcards

1
Q

geneesmiddel om bloeding te stoppen/stelpen

A

haemostaticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zuivering van het circulerende bloed bij nierinsufficiëntie ter vervanging van de nierfunctie

A

hemodialyse
haemodialysis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lust

A

lagneia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

reukorgaan

A

organum olfactus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

insnijding maken in de pupil

A

coretomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

oogzenuw

A

nervus opticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

mbt tot de pupil en het oog

A

oculopupillair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vernauwde laatste deel van de zaadleider

A

ductus ejaculatoris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het merg van de kleine hersenen
met betrekking tot het merg en de kleine hersenen

A

medullocerebellaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beroerte
CVA
herseninfarct

A

apoplexia cerebri
apoplexie cerebri

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aandoening/ziekte van de hersenen door te weinig zuurstof in het bloed

A

encephalopathia hypoxaemica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

oogbol

A

bulbus oculi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

oogzenuw

A

nervus opticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ontsteking van de oogspier

A

ophtalmomy(os)itis
ophtalmomyitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

aandoening waarbij de schildklier te weinig werkt

A

hypothyr(e)oïdie
hypothyr(e)ose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

synoniem hypofyse

A

glandula pituitaria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

synoniemen endometriose

A

adenomyosis uteri
parietalis uteri

18
Q

aangeboren gebrekkige ontwikkeling van de schildklier

A

thyr(e)oaplasie

19
Q

uitstrijkje van het slijmvlies van de baarmoederhals en –mond dat gekleurd wordt volgens de methode Papanicolaou; voor onderzoek op aanwezigheid van cellen met kwaadaardige kenmerken

A

PAP– smear

20
Q

behandeling tegen spasmen

A

Buscopantherapie

21
Q

het buikvlies

A

peritoneum

22
Q

brengen van sperma in de schede

A

intra-uteriene inseminaties

23
Q

zacht blazend geluid door de samentrekking van de hartkamers, gehoord bij auscultatie van de top van het hart

A

systolische souffle apex

24
Q

hartkloppingen

A

palpitaties
palpitatio cordis

25
Q

overbrenging van gezwelcellen door bloed of lymfestroom van een ziektehaard uit naar een andere plaats in het lichaam waar dan een nieuwe haard ontstaat van dezelfde aard als de oorspronkelijke

A

metastasen

26
Q

doorligwonde, bedzweer, degeneratie van weefsels ten gevolge van een slechte plaatselijke doorbloeding veroorzaakt door druk- en/of schuifkrachten, optredend bij lang te bed liggen

A

decubitus

27
Q

collageenziekte gekenmerkt door hard en strak worden van de huid met depigmentaties en teleangiëctasieën(=vaatverwijding van de capillairen

A

sclerodermie

28
Q

huidaandoening gepaard gaande met het verschrompelen of geslonken zijn van weefsels of organen

A

atrophoderma van Pierini en Pasini

29
Q

chronische huidaandoening, beginnend met roodheid en zwelling van het been of de arm en eindigend met verschrompeling

A

acrodermatitis chronica atrophicans

30
Q

kenmerkenvan de vitale functies, aangestuurd door het autonome zenuwstelsel

A

autonome parameters

31
Q

slechte werking van de hersenschors

A

corticale dysfunctie

32
Q

breuk in de gel-achtige kern van een tussenwervelschijf thv de halswervels

A

hernia cervicales

33
Q

voortgezette observatie van bijv. een zieke na herstel of van een chronische zieke, opvolging

A

follow-up

34
Q

om te evalueren of er prikkeling is van een zenuwwortel (pijn kan wijzen op rughernia), de patiënt ligt op de rug met gestrekte benen. De onderzoeker tilt eerst het ene, dan het andere been langzaam in gestrekte toestand op.

bij prikkeling van de nervus ischiadicus veroorzaakt buiging in de heup van het gestrekte been bij rugligging tot 90° pijn in de achterzijde van het been of is de buiging tot 90° niet mogelijk

A

Lasègue-proef

35
Q

vernauwing van een opening of van een kanaal in de wervelkolom

A

spinale stenose

36
Q

rode verkleuring van het regenboogvlies door nieuw gevormde of uitgezette capillairen bij suikerziekte

A

rubeosis iridis

37
Q

aandoening van de oogzenuw door onvoldoende bloedtoevoer

A

ischemische opticus neuropathie

38
Q

pupilverwijding

A

mydriasis

39
Q

na de operatie ontwikkelt zich voor het netvlies een bindweefselige lensvertroebeling

A

preretinale fibrotisch membraan

40
Q

de holte, de kuil buiten zijn normale plaats gelegen

A

fovea ectopisch

41
Q

een voornamelijk bij vrouwen van middelbare leeftijd voorkomende niet-etterige ontsteking van de schildklier

A

Subacute thyroïditis van De Quervain