A1: Risicofactoren Flashcards

1
Q

Er zijn beïnvloedbare(6) en niet beïnvloedbare(3) risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Weet je nog welke dat zijn?

A

Beïnvloedbaar:
- Roken
- Overgewicht
- Te hoog cholesterol
- Bewegingsarmoede
- Hypertensie
- Diabetes Mellitus

Niet beïnvloedbaar:
- Geslacht
- Leeftijd
- Erfelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij welke bloeddruk spreek je in de spreekkamer van hypertensie?

Wat zijn de afkapwaarden bij een ambulante meting?

En bij een BP30-meting?

A

Spreekkamer 140/90

Ambulante meting(verricht je bij behandelindicatie): 130/80

BP30-meting: 135/80

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Door welke twee mechanismen worden je bloedvaten door hypertensie eerder oud dan de rest van je lijf?

A

Door de constante verhoogde druk raakt het linkerventrikel overbelast en door het optreden van coronaire sclerose.

Coronaire sclerose= verharding van de kransslagaderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het mechanisme achter primaire hypertensie?

A

door nierschade wordt het RAAS geactiveerd. Dit leidt tot verhoogde angiotensine II en een verhoogde bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn aanwijzingen voor secundaire hypertensie?

Er zijn 7 aanwijzingen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke medicatie werkt bloeddrukverhogend?

A
  • Orale anticonceptiva
  • Alcohol
  • NSAID’s(en naproxen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is coarcatio aortae? en wat voor verschijnsel treedt hierbij op met de bloeddruk?

A

Is een aangeboren stenose(vernauwing) ter hoogte van de ductus botalli of een vernauwing van de thoracale aorta.

HIerbij is de bloeddruk in het bovenlichaam hoog en in het onderlichaam normaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke stof in drop zorgt voor hypertensie?

Waar wordt drophypertensie door gekenmerkt?

A

Glyzyrrhizinezuur. De nieren zetten d.m.v. het enzym 11-bHSD cortisol om in cortison. Maar de stof glyzyrrhinezuur remt dit proces. Hierdoor ontstaat een overmaat cortisol. Dit stimuleert een receptor in de nieren waardoor er natrium- en vochtretentie en kaliumexcretie plaatsvindt.

Drophypertensie wordt gekenmerkt door:
- hypokaliemie
- onderdrukte renine- en aldosteronspiegel.

Normaal is er bij een hypokaliemie juist een verhoogde aldosteron. Maar als deze ook laag is, dan wijst dit mogelijk op drophypertensie.

Hypokaliemie: kalium <3,5 mmol/liter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk hormoon bij het syndroom van Cushing zorgt voor hypertensie?

Hoe ontstaat vaak het syndroom van cushing? Noem 2 medicijnen die dit kunnen doen.

A

Bij cushing wordt er een overmaat van het hormoon cortisol geproduceerd.

Het syndroom ontstaat van na langdurige blootstelling aan een hoge dosis cortisol

Dit kan komen door het gebruik van de medicatie prednison of dexamethason.

Cortisol wordt gereguleerd door ACTH vanuit de hypofyse.
Cortisol is een bijnierschorshormoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het syndroom wat conn?

Welke bevindingen zijn er hierbij?

A

Is een primair aldosteronisme. Dit betekent dat de bijnieren te veel aldosteron aanmaken.

De bevindingen zijn een hoge bloeddruk en hypokaliemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is renovasculaire hypertensie? en hoe ontstaat het?

A

Is een hoge bloeddruk door een nierarteriestenose. Dit ontstaat door atherosclerose. Door ischemie van de aangedane nier wordt het RAAS geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een hypertensieve crisis?

A

Bloeddruk boven de 200/120 mmhg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer spreek je van een hypertensief noodgeval?

A

Situatie waarbij snelle en gecontroleerde verlaging van de bloeddruk noodzakelijk is.

Er is acute orgaanschade aanwezig.

Te herkennen aan:
- hoofdpijn
- misselijkheid
- kortademigheid
- visusstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer is er sprake van een hypertensieve urgentie?

A

Geen acute orgaanschade.

Bloeddruk moet worden verlaagd binnen enkele uren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de oorzaak en gevolg van linkerventrikelhypertrofie?

A

Oorzaak: Door hypertensie moet het hart tegen hoge druk pompen. Dit verdikt de hartspier van de linkerkamer –> linkerventrikelhypertrofie.

Gevolg: linkszijdig hartfalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een ambulante meting van de bloeddruk?

A

Bij behandelindicatie van de hypertensie wordt de bloeddruk voor 24 uur gemeten.

Hierbij mag de bloeddruk niet hoger dan 130/80 mmHg zijn.

17
Q

BP30-meting

A

dit wordt verricht als een ambulantemeting niet haalbaar is. Dan wordt de bloeddruk gedurende 30 min gemeten. Deze mag dan niet hoger zijn dan 135/85mmHg.

18
Q

Is het effect van medicamenteuze of niet-medicamenteuze behandeling van hypertensie groter?

A

Het effect is van beide even groot.

19
Q

Noem de streefwaarden van hyperntensie van de volgende groepen:
- Normaal
- 70-plussers
- Aanwezigheid comordbiditeit(DM, nierschade, cardiovasculair lijden)

A

Normaal: <140mmHg
70-plussers: 150-160mmHg
Aanwezigheid comorbiditeit: <130mmHg.

20
Q

Noem de niet-medicamenteuze behandeling van hypertensie

A
  • Voldoende bewegen(>150 minuten matige inspanning per week/ <8 uur zitten per dag)
  • Verminderen overgewicht: BMI 20-25
  • Minder zou eten/DASH voedingspatroon
  • Minder alcohol
  • Stoppen met roken
  • Verminderen van stress
21
Q

Wat is het stappenplan voor de medicamenteuze behandeling van hypertensie?

A

Stap 1: Kies 1 van de 5 groepen antihypertensiva(bètablokkers, ACE-remmers, ARB’s(angiotensine-receptor-blokkers), calciumantagonisten, diuretica). Meestal wordt eerst gekozen voor een thiazidediureticum of calsiumantagonist.
stap 2: Voeg een andere groep eraan toe(meestal wordt nu voor een ACE-remmer gekozen. Indien nodig, combineer 3 groepen.
Stap 3: verhoog de doseringen.
Stap 4: Voeg spironolacton(aldosteronantagonist) toe of verwijs.

22
Q

Noem een voorbeeld van ACE-remmers

A
  • enalapril
  • lisinopril
  • perindopril
  • ramipril
23
Q

Noem een voorbeeld van ARB’s(angiotensinereceptorblokker)

A
  • telmisartan
  • candesartan
  • losartan
  • valsartan

ARB veroorzaakt minder vaak kriebelhoest dan ACE-remmer

24
Q

Noem een voorbeeld van een calciumantagonist

A
  • amlodipine
  • lercanidipine
  • Diltiazem(tevens atriumfibrilleren)
  • verapamil(tevens atriumfibrilleren)

Bij voorkeur geen calciumantagonist aan patienten met hartfalen.

25
Q

Noem een voorbeeld van een thiazidediureticum

A
  • hydrochloorthiazide
  • chloortalidon

Geen diuretica aan patienten met jicht of een basaalcel- plaveiselcelcarcinoom hebben gehad.

26
Q

Noem een voorbeeld van een bètablokker

A
  • metroprololsuccinaat
  • atenolol
  • bisoprolol

Geef bij voorkeur geen bètablokker bij verhoogd risico op diabetes, ziaks bij obesitas en verhoogde glucosewaarden.

27
Q

Welke antihypertensiva heeft de voorkeur bij een verhoogde albuminurie(>3mg/mmol)?

A

ACE-remmer/ARB

28
Q

Welke antihypertensiva heeft de voorkeur bij eerder MI/coronairlijden?

A

Bètablokkers, ACE-Remmers/ARB

29
Q

Welke antihypertensiva heeft de voorkeur bij angina pectoris?

A

Bètablokkers, calciumantagonisten

30
Q

Welke antihypertensiva heeft de voorkeur bij hartfalen?

A

ACE-remmer/ARB, bètablokkers, diuretica, aldosteronantagonisten

31
Q

Welke antihypertensiva heeft de voorkeur bij atriumfibrilleren?

A

Bètablokkers, non-dihydropyridine-calciumknaalblokkers(verapamil, diltiazem), ACE-remmer/ARB, aldosteronantagonisten.

32
Q

Welke antihypertensiva heeft de voorkeur bij perifeer arterieel vaatlijden?

A

ACE-remmer

alle pril-letjes

33
Q

Welke antihypertensiva heeft de voorkeur bij diabetes mellitus?

A

ACE-remmer/ARB

34
Q

Welke antihypertensiva heeft de voorkeur bij zwangerschap?

A

Methyldopa, labetalol, calciumantagonisten

35
Q

Welke antihypertensiva heeft de voorkeur bij personen van west- of zuid-afrikaanse afkomst?

A

diuretica en calciumantagonisten

36
Q

Bij welke BMI is er sprake van obesitas?

A

BMI van 30 of hoger.

37
Q
A