A1: Les 7: Basiszinsstructuur Flashcards

1
Q

Ik lees een boek

A

Я читаю книгу

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zij drinkt thee

A

Она пьёт чай

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hij kijkt naar de televisie

A

Он смотрит телевизор

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wij studeren op school

A

Мы учимся в школе

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zij werken in het restaurant

A

Они работают в ресторане

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Jij blijft thuis

A

Ты остаёшься дома

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hij speelt voetbal

A

Он играет в футбол

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zij luistert naar muziek

A

Она слушает музыку

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wij eten in het restaurant

A

Мы едим в ресторане

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zij lezen een boek

A

Они читают книгу

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hij slaapt in zijn bed

A

Он спит в своей кровати

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Jij spreekt Russisch

A

Ты говоришь по-русски

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zij kijken naar een film

A

Они смотрят фильм

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wij lopen in het park

A

Мы гуляем в парке

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik dans in de discotheek

A

Я танцую в дискотеке

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hij eet een pizza

A

Он ест пиццу

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Zij drinken koffie

A

Они пьют кофе

18
Q

Wij werken op kantoor

A

Мы работаем в офисе

19
Q

Jij leert Nederlands

A

Ты учишь голландский

20
Q

Ik ga naar huis

A

Я иду домой

21
Q

Я читаю книгу

A

Ik lees een boek

22
Q

Она пьёт чай

A

Zij drinkt thee

23
Q

Он смотрит телевизор

A

Hij kijkt naar de televisie

24
Q

Мы учимся в школе

A

Wij studeren op school

25
Q

Они работают в ресторане

A

Zij werken in het restaurant

26
Q

Ты остаёшься дома

A

Jij blijft thuis

27
Q

Он играет в футбол

A

Hij speelt voetbal

28
Q

Она слушает музыку

A

Zij luistert naar muziek

29
Q

Мы едим в ресторане

A

Wij eten in het restaurant

30
Q

Они читают книгу

A

Zij lezen een boek

31
Q

Он спит в своей кровати

A

Hij slaapt in zijn bed

32
Q

Ты говоришь по-русски

A

Jij spreekt Russisch

33
Q

Они смотрят фильм

A

Zij kijken naar een film

34
Q

Мы гуляем в парке

A

Wij lopen in het park

35
Q

Я танцую в дискотеке

A

Ik dans in de discotheek

36
Q

Он ест пиццу

A

Hij eet een pizza

37
Q

Они пьют кофе

A

Zij drinken koffie

38
Q

Мы работаем в офисе

A

Wij werken op kantoor

39
Q

Ты учишь голландский

A

Jij leert Nederlands

40
Q

Я иду домой

A

Ik ga naar huis