9. mensen en dingen beschrijven Flashcards
Was ist los?
Wat is er aan de hand?
Was ist passiert?
Wat is er gebeurd
groß
groot
klein
klein
lang
lang
kurz
kort
breit
breed
schmal
smal
hoch
hoog
tief
laag
dick
dik
dünn
dun
eng
nauw
weit
ruim
leer
leeg
voll
vol
schwer
zwaar
leicht
licht
hart
hard
weich
zacht
rund
rond
eckig
hoekig
stark
sterk
schwach
zwak
trocken
droog
feucht
vochtig
laut
luid
leise
zachtjes
die Form
de vorm
Es sieht aus wie
Het ziet eruit als
warm
warm
kalt
koud
die Farbe
de kleur
schwarz
zwart
weiß
wit
traurig
treurig
dumm
dom
weinen
huilen
lachen
lachen
hoffen
hopen
Angst haben vor
bang zijn voor
aufgeregt
opgewonden
nervös
nerveus
sich ärgern über
zich ergeren aan
prima
prima
ausgezeichnet
uitstekend
toll
geweldig
meistens
meestal
normaleweise
normaal gesproken
merkwürdig
merkwaardig
besonders schön
bijzonder leuk