12.Signaalwoorden Flashcards
nur
slechts, aleen (maar) (beperking)
jedenfalls
in elk geval (beperking)
also
dus (gevolg/conclusie)
daher
vandaar (gevolg/conclusie)
damit
zodat, om te bereiken dat (gevolg/conclusie)
deshalb
derhalve, daarom (gevolg/conclusie)
demnach
dus, daarom (gevolg/conclusie)
deswegen
daarom, vandaar (gevolg/conclusie)
je…desto
hoe.. (bijv. groter)… hoe (bijv. zwaarder) (gevolg/conclusie)
so*
dus, daarom (gevolg, conclusie)
so… das
zo…(bijv. eerlijk)… dat… (bijv. kwetsend) (gevolg/conclusie)
denn
want (reden/oorzaak)
weil
omdat (reden/oorzaak)
schließlich
namelijk (reden/oorzaak)
indem
doordat (reden/oorzaak)
aber
maar (tegenstelling)
doch
toch,maar (tegenstelling)
jedoch
echter (tegenstelling)
dennoch
desalniettemin (tegenstelling)