76-100 Flashcards
1
Q
Ii, eae, ea
A
(Presoonlijk vnw.)
Zij
2
Q
Meus
A
-a, -um
Mijn
3
Q
Tuus
A
-a, -um
Jouw
4
Q
Suus
A
-a, -um
Zijn; haar; hun
5
Q
Noster
A
Nostra, nostrum
Ons, onze
6
Q
Vester
A
Vestra, vestrum
Jullie
7
Q
Hic
A
(Aanwijzend vnw.)
Deze, dit
8
Q
Iste
A
(Aanwijzend vnw.)
Die, dat
9
Q
Ille
A
(Aanwijzend vnw.)
Die, dat
10
Q
Is, ea, id
A
(Aanwijzend vnw.)
Die, dat
11
Q
Idem
A
(Aanwijzend vnw.)
Dezelfde; hetzelfde
12
Q
Ipse
A
(Aanwijzend vnw.)
Zelf; precies
13
Q
Nemo
A
(Onbepaald vnw.)
Niemand
14
Q
Nihil
A
(Onbepaald vnw.)
Niets
15
Q
Intrare, -o
A
Binnengaan