101-125 Flashcards
1
Q
Etiam
A
(Bijwoord)
Ook; zelfs; nog
2
Q
Hic
A
(Bijwoord)
Hier
3
Q
Iam
A
(Bijwoord)
Al; dadelijk
4
Q
Ibi
A
(Bijwoord)
Daar
5
Q
Ideo
A
(Bijwoord)
Daarom
6
Q
Itaque
A
(Bijwoord)
Daarom; en zo
7
Q
Saepe
A
(Bijwoord)
Dikwijls
8
Q
Semper
A
(Bijwoord)
Altijd
9
Q
Sic
A
(Bijwoord)
Zo
10
Q
Simul
A
(Bijwoord)
Tegelijk
11
Q
Statim
A
(Bijwoord)
Dadelijk
12
Q
Tamen
A
(Bijwoord)
Toch
13
Q
Tandem
A
(Bijwoord)
(Uit)eindelijk
14
Q
Tum of tunc
A
(Bijwoord)
Op dat moment; dan
15
Q
Ubi
A
(Bijwoord)
Waar?; (daar) waar