151-175 Flashcards
1
Q
Alius
A
-a, -ud; alterius
Een andere
2
Q
Alius …, alius …
A
De ene …, een andere …
3
Q
Alii …, alii …
A
Sommige(n) …, andere(n) …
4
Q
Alter
A
Altera, alterum; alterius
De andere
5
Q
Alter …, alter …
A
De ene …, de andere …
6
Q
Dives
A
-, -; divitis
Rijk
7
Q
Vetus
A
-, -; veteris
Oud
8
Q
Crudelis
A
-, crudele; crudelis
Wreed
9
Q
Augere, -eo
A
Doen groeien; vermeerderen
10
Q
Ad + acc.
A
(Voorzetsel)
Naar; tot; bij
11
Q
Ante + acc.
A
(Voorzetsel)
Vóór
12
Q
Apud + acc.
A
(Voorzetsel)
Bij
13
Q
Circum + acc.
A
(Voorzetsel)
Rondom
14
Q
Inter + acc.
A
(Voorzetsel)
Tussen; tijdens
15
Q
Ob + acc.
A
(Voorzetsel)
Tegenover; wegens