609-633 Flashcards
1
Q
Ferōx
A
-, -; ferōcis
Woest; uitdagend
2
Q
Currus
A
Currūs
De renwagen
3
Q
Vulnerāre, -ō
A
Verwonden
4
Q
Carpere, -ō
A
Carpsī, carptum
Plukken
5
Q
Impōnere, -ō
A
Imposuī, impositum
Plaatsen op; opleggen
6
Q
Circumvenīre, -iō
A
Circumvēnī, circumventum
Omsingelen
7
Q
Capillus
A
Capillī
Het haar
8
Q
Tacitus
A
-a, -um
Zwijgend
9
Q
Mōs
A
Mōris, m.
De gewoonte; de manier
10
Q
Recēns
A
-, -; recentis
Recent; fris
11
Q
Exspectāre, -ō
A
(Op)wachten; verwachten
12
Q
Resistere, -ō
A
Restitī, -
Stilstaan; zich verzetten tegen
13
Q
Animadvertere, -ō
A
Animadvertī, animadversum
Opmerken
14
Q
Adhūc
A
(Bijwoord)
Tot nu toe; nog altijd
15
Q
Ergō
A
(Nevensch. Voegw.)
Dus