6 Flashcards
1
Q
Ait
A
Hij/zij zegt
Hij/zij zei
2
Q
Mv: ait
A
Aiunt
3
Q
Accedo, accedere
A
Gaan naar, naderen
4
Q
Pf: accedo
A
Accessi
5
Q
Alo, alere
A
Voeden
6
Q
At
A
Maar
7
Q
Timeo, timere
A
Vrezen, bang zijn voor
8
Q
Amitto, amittere
A
Verliezen
9
Q
Pf: amitto
A
Amisi
10
Q
Animus
A
Geest, aandacht, stemming