3 Flashcards
1
Q
Neque . . . Neque / nec . . . Nec
A
Niet . . . En ook niet
2
Q
Non iam
A
Niet meer
3
Q
Potius
A
Liever, eerder
4
Q
Peto, petere
A
Zoeken, vragen,
Proberen te bereiken,
Aanvallen
5
Q
Homo, hominis
A
Mens, man
6
Q
Non
A
Niet
7
Q
Superbus, -a, - um
A
Trots, arrogant
8
Q
Statuo, statuere
A
Besluiten
9
Q
Pf: petere
A
Petivi
10
Q
Pf: statuere
A
Statui
11
Q
Praeda
A
Buit
12
Q
Supplicium
A
Smeekbede,
Doodstraf
13
Q
Nonne
A
(Toch) zeker wel
14
Q
Necesse est
A
(Het) is nodig
15
Q
Neco, necare
A
Doden
16
Q
Neque / nec
A
En niet, ook niet,
Maar niet
17
Q
Nunc
A
Nu
18
Q
Nemo, neminis
A
Niemand
19
Q
Nescio, nescire
A
Niet weten
20
Q
Nisi
A
Als niet,
Behalve