6 Flashcards
1
Q
zwart
A
wel, weliswaar
2
Q
trotzdem
A
desondanks
3
Q
trotz
A
ondanks
4
Q
dennoch
A
toch
5
Q
aber
A
maar
echter
6
Q
dagegen
A
daarentegen
7
Q
allerdings
A
echter
8
Q
obwohl
A
hoewel
9
Q
niet, sondern
A
niet, maar
10
Q
jedoch
A
echter
11
Q
im gegensatz zu
A
in tegenstelling tot
12
Q
stattdesen
A
in plaats daarvan
13
Q
einerseits, andererseits
A
aan de ene kantt.. aan de andere kant
14
Q
immerhin
A
in elk geval
15
Q
entweder,,, oder
A
of,,, of
16
Q
deshalb
A
daarom
17
Q
je,,, desto
A
hoe,,, hoe
18
Q
damit
A
zodat
19
Q
demnach
A
dus
20
Q
somit
A
dus
21
Q
weil
A
omdat
22
Q
indem
A
doordat
23
Q
denn
A
want
24
Q
daher
A
daarom
25
schlieblich
tenslotte
26
auch
ook
27
ebenfalls
eveneens
28
auberdem
bovendien
29
sowohl,,,, als auch
en,,,en
30
weder,,,noch
niet,,, en ook niet
31
genau so.... wie
precies zo... als
32
sogar
zelfs
33
ja
immers
34
etwa
bijvoorbeeld
35
zum beispiel
bijvoorbeeld
36
nur
maar
37
wenn
als
38
kurzfristig
op korte termijn
39
bald
spoedig
40
vor
geleden
41
damals
toen
42
erste
pas
43
neulich
onlangs
44
wahrend
tijdens
45
seitdeim
sindsdien
46
demnachst
binnenkort
47
je, jemals
ooit
48
bisher, bislang
tot nu toe
49
mittlerweiler
intussen
50
almahlich, nach und nach
langzamerhand
51
derzeit
nu
vroeger