50-bijwoorden Flashcards
1
Q
antea
A
: voordien, vroeger
2
Q
deinde
A
: vervolgens
3
Q
forte
A
: toevallig
4
Q
haud
A
: helemaal niet, niet
5
Q
ibi
A
: daar
6
Q
interim
A
: ondertussen
7
Q
non
A
: niet
8
Q
nondum
A
: nog niet
9
Q
postea
A
: daarna, later, nadien
10
Q
qua
A
: waarlangs
11
Q
quam
A
: dan
12
Q
sic
A
: zo
13
Q
tum
A
: toen, op dat moment
14
Q
tunc
A
: toen, op dat moment
15
Q
umquam
A
: ooit