45-ww-onregelmatige Flashcards
1
Q
esse
A
sum, fui, -: zijn
2
Q
est
A
: hij/zij/het/er is
3
Q
ferre
A
fero, tuli, latum: dragen, voeren, brengen
4
Q
ire
A
eo, ii, itum: gaan
5
Q
transire
A
transeo, transii, transitum: oversteken
6
Q
fieri
A
fio, factus sum: worden, gebeuren
7
Q
posse
A
possum, potui, -: kunnen
8
Q
velle
A
volo, volui, -: willen
9
Q
inquit
A
: hij zegt, zij zegt, hij zei, zij zei