33-ww-a-vervoeging Flashcards
1
Q
curare
A
curo, curavi, curatum: zorgen voor
2
Q
dare
A
do, dedi, datum: geven
3
Q
errare
A
erro, erravi, erratum: zich vergissen, dwalen, rondzwerven
4
Q
laborare
A
laboro, laboravi, laboratum: werken, zwoegen
5
Q
negare
A
nego, negavi, negatum: nee zeggen, weigeren, ontkennen
6
Q
oppugnare
A
oppugno, oppugnavi, oppugnatum: belegeren
7
Q
parare
A
paro, paravi, paratum: voorbereiden
8
Q
stare
A
sto, steti, statum: staan, blijven staan
9
Q
vocare
A
voco, vocavi, vocatum: noemen, roepen
10
Q
volare
A
volo, volavi, volatum: vliegen