4.8. Flashcards
1
Q
een inkomen, een opbrengst
A
un revenu
2
Q
een toernooi
A
un tournoi
3
Q
vertrouwelijk
A
confidentiel(le)
4
Q
professioneel
A
professionnel(le)
5
Q
aanzetten
A
allumer
6
Q
maken, ontwikkelen
A
développer
7
Q
beheren
A
gérer
8
Q
een spel spelen
A
jouer à un jeu
9
Q
inslapen
A
s’endormir
10
Q
te hulp roepen
A
appeler à l’aide