4.2 Flashcards
een toegang
un accès
afmaken
achever
eindigen
s’ achever
nu, op dit ogenblik
actuellement
helpen
assister
bijwonen
assister à
grijpen, vangen
attraper
een laan
une avenue
een daling, een afname
une baisse
een kassa, een kist
une caisse
een hoofdstad
une capitale
een stoel
une chaise
een last
une charge
een winkel
une commerce
een concert
un concert
overeenkomen
convenir
een neef
un cousin
de buitenkant
le dehors
een lunch
un déjeuner
een tekening
un dessin
een tiental
une dizaine
uit elkaar spatten
éclater
doen, uitvoeren
effectuer
uitmuntend, uitstekend
excellent
een tentoonstelling
une exposition
laag, zwak
faible
een gunst
une faveur
trots
fier
een grootmoeder
une grand-mère
grijs
gris
een kruid, het gras
une herbe
reusachtig, enorm
immense
tussenbeide komen
intervenir
een kilometer
un kilomètre
een merk
une marque
een model
une modèle
noteren, opmerken
noter
geen, waardeloos, ongeldig
nul
bijzonder, specifiek
particulier
persoonlijk
personnel
een druk
une pression
een lening
un prêt
opbrengen, terugbrengen, melden
rapporter
een hervatting
une reprise
betekenen
signifier
de slaap, de nachtrust
le sommeil
ondergaan
subir
een televisie
une television
een doek
une toile
een drie
un trois
de leegte
le vide
levendig
vif