3.7 Flashcards
Een afwezigheid
Une absence
Beschuldigen van
Accuser de
Elkaar beschuldigen
’s accuser
Hallo (aan de telefoon)
Allô
verwonden
blesser
zich bezeren
se blesser
een vriend/vriendin
un/une camarade
jazeker, ongetwijfeld
certes
een kasteel
un château
een sigaret
une cigarette
overtuigen van
convaincre de
ik ben er niet van overtuigd
je n’en suis pas convaincu
een paar, een koppel
un couple
een afkeer hebben van
détester
een afkeer hebben van elkaar
se détester
raden
deviner
Laat mij raden
Laisse-moi deviner
Duidelijk worden uit
se deviner à
een verschil
unde différence
dubbel
double
een pijn
une douleur
een uitgave
une édition
trouwen met
épouser
trouwen met elkaar
s’épouser
een trap
un escalier
een student
un étudiant
een leven
une existence
het bestaan
l’existence
een vel, een blad
une feuille
het voetbal
le football
een woud
une forêt
roken
fumer
een station
men gare
inschrijven
inscrire
zich inschrijven
s’ inscribe
een journalist(e)
un/une journaliste
een traan
une larme
langzaam
lentement
een ziekte
une maladie
bedreigen
menacer
een stuk
un morceau
een land, een natie
une nation
een officier
un officier
tegenover elkaar plaatsen
opposer
zich verzetten tegen iets
s’opposer
een brood
un pain
vergeven
pardonner
elkaar vergeven
se pardonner
een zin
une phrase
een brug
un pont
lenen, schenken
prêter
geleend worden
se prêter
privé
privé(e)
uitspreken
prononcer
zich uitspreken
se prononcer
een dieet, een bewind
un régime
ernstig, serieus
sérieux/sérieuse
plaatsen
situer
een bron
une source
geweldig
super
veranderen
transformer
zich veranderen
se transformer
een universiteit
une université