4. Praktijk Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen landvasten, springen en trossen?

A

Landvasten die buiten de lengte van het schip worden gebruikt heten trossen.

Landvasten die binnen de lengte van het schip worden gebruikt heten springen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke maat landvast wordt geadviseerd?

A

Minimaal 12mm.
Daarnaast 2x 1 maal de lengte van het schip
2x 2 keer de lengte van het schip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat wordt bedoeld met hogerwal?

A

De wal waar de wind vanaf waait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat wordt bedoeld met lagerwal?

A

De wal waar de wind naartoe waait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt bedoeld met langswal?

A

De wind waait gelijkmatig aan de wal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de loefzijde van het schip?

A

De kant van het schip waar de wind tegenaan waait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de lijzijde van het schip?

A

De kant van het schip waar de wind vanaf waait.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe en wanneer vaar je vooruit af op achterspring?

A
  • Wegvaren van hogerwal
  • Wegvaren van lagerwal met zwakke wind
  • Wegvaren van langswal met wind van voren
  • Wegvaren van kade zonder wind of stroom
  1. Achtertros
  2. Voorspring
  3. Voortros
  4. Dot gas Achteruit en draai naar de wal
  5. Draai van de wal en Achterspring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe en wanneer vaar je achteruit af op voorspring?

A
  • Wegvaren van hogerwal
  • Wegvaren van lagerwal met sterke wind
  • Wegvaren van langswal met wind van achter
  1. Voortros
  2. Achterspring
  3. Achtertros
  4. Draai naar de wal en dot gas vooruit
  5. Draai van de wal en Voorspring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bij welke stroming gebruikt je voorspring en bij welke achterspring?

A

Met de stroom mee is voorspring het beste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke tros gebruik je als je tegen de wind in aanmeert?

A

De voortros (daarna achterspring)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke tros gebruik je als je met de wind/stroom mee aanmeert?

A

Achtertros (daarna voorspring)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarmee dien je rekening te houden bij het aankopen van een anker?

A
  • Het gewicht van het schip
  • De vorm van het schip
  • De soort ankergrond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer anker je op stilstaand water?

A

Wanneer je tegen de wind en/of stroom in staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent deinzen?

A

Achteruit varen t.o.v. de bodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent ankerop gaan?

A

Het anker binnenhalen

17
Q

Wat is de neuringlijn?

A

De lijn tussen het anker en de ankerboei

18
Q

Wanneer anker je op stromend water?

A

Stroom is bepalend.

  1. Vaar tegen de stroom in en laat het anker zakken terwijl je tov de bodem achteruit gaat.
  2. Schroef stil en laat de lijn onder spanning komen
  3. Beleg de lijn op de voorbolder
  4. Ankerbol hijsen of ankerlicht
19
Q

Wat is een ankerpeiling?

A

Bij een ankerpeiling neem je 2 objecten aan de wal die in elkaars verlengde liggen.

Als deze niet verschuiven t.o.z. van elkaar lig je goed vast met het anker.

20
Q

Wat betekent het als je schip achter het anker gaat gieren en hoe voorkom je dit?

A

Dit is wanneer het schip door de wind heen en weer slaat achter zijn anker. dit kan je voorkomen door;

  1. Een 2e anker uit te slaan op 25 - 45 graden van eht 1e anker
  2. Een extra tros vanaf het achterschip op de ankerketting aan te leggen. (zijwaards schip)
  3. 2e anker straks op voorschip. Het gewicht houdt de kop op zijn plaats
21
Q

Wat wordt er bedoelt met ankeren in de laag?

A

Wanneer het anker de grond raakt maar zich niet in kan graven.

22
Q

Wat betekent het roer aan boord leggen?

A

Wanneer met maximaal roer geeft en langzaam vooruit blijft het schip om het anker heendraaien

23
Q

Hoe kun je de diepte bepalen?

A

Door het anker van merktekens te voorzien (bijvoorbeeld per halve meter). Er is ongeveer 3 tot 5 maal de diepte aan ketting en lijn nodig.

24
Q

Aan welke kant begin je met draaien op kort bestek als je rechtsdraaiend bent en aan welke zijde als je linksdraaiend bent?

A

Een linksdraaiende schroef aan stuurboord (want achteruit wordt rechtsom)

Een rechtsdraaiende schroef aan bakboord (want achteruit wordt linksom)

25
Q

Welke kant van de wal is makkelijker aan te leggen met stuurboord en welke met bakboord?

A

Stuurboord is makkelijker met een linkse schroef.

Bakboord is makkelijker met een rechtse schroef

26
Q

Hoie meer je aan aan hogerwal?

A

Door in een hoek van 45 graden te benaderen en vervolgens een voorspring aan te leggen.

27
Q

Hoe meer je aan aan lagerwal?

A

Voortros als het schuin van voren komt

Achtertros als het schuin van achteren komt

28
Q

Wat betekent roer aan boord leggen?

A

Maximaal roer geven

29
Q

Wat betekent schutten?

A

Omlaag of omhoog gaan in een sluis

30
Q

Wanneer worden schepen naar elkaar toegezogen en wanneer van elkaar weggeduwd?

A

Bij het passeren worden ze door elkaar weggeduwt en bij het oplopen naar elkaar toegetrokken