4 - Chronisch nierlijden Flashcards

1
Q

Bespreek de stadia chronisch nierlijden.

A
  • G1: GFR > 90
  • G2: GFR tussen 60-89
  • G3: GFR tussen 30-59
  • G4: GFR tussen 15-29
  • G5: GFR < 15
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vanaf wanneer kunnen patiënten klachten krijgen van het uremisch syndroom?

A

Bij een GFR onder de 20ml/min.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bespreek de klachten van uremisch syndroom.

A
  • Moeheid, concentratiestoornissen, slaapstoornissen, jeuk, anorexie, nausea, vermagering, braken, slechte smaak, halitosis
  • Klachten van polyneuropathie: restless legs, paresthesieën, spierkrampen
  • Klachten van vochtretentie: oedeem, nycturie, dyspnoe en orthopneu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bespreek de pathogenese van botpathologie bij chronisch nierlijden.

A

Ten eerste is er een tekort aan actief vitamine D. Dit leidt tot hypocalciëmie en zo tot hyperparathyreose.

De hyperparathyreose wordt nog eens versterkt door de hyperfosfatemie door verminderde renale fosfaatklaring.

Hyperparathyreose zorgt bij nierlijden voor verdere hyperfosfatemie door vrijstelling uit bot. Dit zorgt voor verdere botresorptie, hypercalciëmie en hyperfosfatemie. Dit zal leiden tot hartklep- en vaatverkalkingen.

Tenslotte is er nog adynamische botziekte door hypoparathyreose door overmatige toediening calcium en vitamine D.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom hebben mensen met chronisch nierlijden een verhoogd risico op infecties?

A
  • Aanwezigheid uremische toxines
  • Doorbreken huidbarrière door aanprikken AV-fistel bij hemodialyse
  • Aanwezigheid hemodialysekatheter
  • Peritonitis bij peritoneale dialyse
  • Behandeling met immunosuppressiva
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke patiënten kunnen in het zorgtraject chronische nierinsufficiëntie terechtkomen?

A

Bij een GFR < 45ml/min, proteïnurie > 1g per dag, ouder dan 18 jaar, nog geen dialyse en/of transplant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij wie wordt niervervangende therapie sneller opgestart? Bij wie trager?

A

Het wordt sneller opgestart bij diabetes en hypertensie en trager opgestart bij ouderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn klinische indicaties voor het opstarten van niervervangende therapie?

A
  • Uremische pericarditis of encefalopathie
  • Bloedingsdiathese
  • Vochtopstapeling resistent aan diuretica
  • Oncontroleerbare hypertensie
  • Nausea en braken, malnutritie
  • Persisterende ionenstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn contra-indicaties voor peritoneale dialyse?

A

Uitgebreide vergroeiingen, fibrose, multipele operaties en doorgemaakte diverticulitis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zit er in het dialysaat bij peritoneale dialyse?

A

Hoge concentratie glucose en buffers, natrium, chloor en calcium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Voor wie is peritoneale dialyse ideaal?

A

Patiënten met hartfalen en leverfalen, ouderen in een rust- en verzorgingstehuis, kinderen en personen met een grote internationale mobiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer moet men bedacht zijn op een peritonitis bij peritoneale dialyse?

A

Bij abdominale pijn, troebele uitloop, koorts en rillingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het beleid wanneer de patiënt klaagt van dyspnoe en orthopneu tijdens peritoneale dialyse?

A

Er treedt waarschijnlijk longoedeem op. De wissels moeten frequenter gebeuren met een hogere concentratie aan glucose in het dialysaat. Er wordt ook een strengere vochtbeperking gehanteerd, er worden lisdiuretica gegeven of er wordt overgestapt naar hemodialyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat moet men doen wanneer een patiënt die hemodialyse ondergaat krachtsvermindering ondervindt in de benen?

A

Het is een symptoom van een levensbredreigende hyperkaliëmie. Er moet een dringende dialysesessie ingepland worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn contra-indicaties voor niertransplantatie?

A
  • Infectie die kan opflakkeren onder immuunonderdrukkende antirejectie therapie
  • Maligniteit die kan groeien / recidiveren onder immunosuppressiva
  • Beperkte levensverwachting (ziekte of ouderdom)
  • Belangrijke cardiovasculaire mortaliteit
  • Beperkte adherentie, met verhoogd risico op rejectie
  • Onderliggende nierziekte die op korte termijn de donornier zal aantasten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom hebben mensen met een transplantnier een hoger risico op pyelonefritis wanneer ze een cystitis doormaken?

A

Door de kunstmatige inplanting van de ureter op de blaas is er een verhoogd risico op reflux.

17
Q

Juist of fout?

Als de nieracceptor ooit CMV heeft doorgemaakt, moet die na transplantatie opnieuw behandeld worden.

A

Juist.

18
Q

Wat is de oorzaak van polyomavirus nefritis na niertransplantatie?

A

Een te grote immunosuppressie.

19
Q

Welke zaken doen de spiegels van de antirejectietherapie stijgen?

A
  • Pompelmoessap
  • Erythromycine, clarithromycine
  • Fluconazole, ketoconazole, itraconazole
  • Verapamil, diltiazem
  • Lercanidipine
20
Q

Welke zaken doen de spiegels van antirejectietherapie dalen?

A
  • Rifampicine
  • Fenytoïne
  • Carbamazepine
  • Sint-Jans kruid