3. Intersectionaliteit Flashcards

1
Q

intersectioneel denken (5)

A

kruispuntdenken

manier van denken, reflecteren over, kijken naar verschil

kader om meer inclusief te werken

in vraag stellen van dominante ideeën

verschil met diversiteitsdenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kritieken diversiteitsdenken (3)

A

ongelijkheid verdwijnt uit beeld, enkel nog verschil:
- aandacht gaat naar individu, focus op eigen verantwoordelijkheid van het slagen/falen

aandacht voor machtsverschillen verdwijnt:

  • aandacht voor gender is kleurenblind
  • aandacht voor etniciteit is genderblind

focus op gelijkwaardigheid:

  • 1 dimensie centraal
  • of-of-denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

diversiteitsdenken: vijf veronderstellingen (5)

A

verschilcategorieën zijn dichotoom:
- of-of kwestie: man of vrouw, allochtoon of autochtoon, rijk of arm, …

verschilcategorieën zijn machtsneutraal:
- maakt niet uit of je bij X of Y hoort

verschilcategorieën zijn eendimensioneel:
- of cultureel, of psychisch, of biologisch

verschilcategorieën zijn statisch:
- man blijft man, vrouw blijft vrouw, allochtoon wordt nooit autochtoon

verschilcategorieën zijn onafhankelijk van elkaar en hiërarchisch te ordenen:
- bv: sekse bovenaan en dan differentiëren naar leeftijd, etniciteit, gezondheidstoestand, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

intersectionaliteit: ontstaan (3)

A

jaren 70: kritiek van black feminists:

  • op witte middenklasse-vrouwenbeweging: gender als belangrijkste breuklijn, alle vrouwen op dezelfde manier onderdrukt
  • op antiracistische bewegingen: ras als belangrijkste breuklijn, alle zwarten op dezelfde manier onderdrukt door blanken

onzichtbaarheid van specifieke ervaringen van zwarte vrouwen: ontkenning ras door witte feministen en ontkenning gender door zwarte antiracisten

differentiëren op basis van 1 kenmerk negeert verschillen binnen deze groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Isabellle Baumfree (4)

A

kruispuntdenker

zwarte vrouw, voormalig slavin

tegenstander van slavernij en vrouwenrechtenactiviste

‘ain’t I a woman’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kimberlé Crenshaw (4)

A

Amerikaans burgerrechten-advocate

verbonden aan UCLA School of Law

grondlegger ‘critical race theory’

1989: theoretische conceptualisering van intersectionaliteit: later uitgebreid naar intersectional feminism

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

intersectionaliteit: wat (4)

A

sociale ordeningsprincipes die betekenis geven aan realiteit

= dimensies of assen van maatschappelijke betekenisgeving waar ieder van ons is op gesitueerd

bepalend voor:

  • sociale leven, positie in maatschappij
  • eigen gedrag: hoe kijken we naar onszelf
  • handelen in relatie tot anderen: hoe anderen naar ons kijken

kijken naar assen is normatief en heeft impact –> elke as is machtsgeladen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

14 assen van identiteitsvorming: machtsverhouding binnen assen (2)

A

vaak benaderen vanuit categorisch denken: creëren subcategorieën:
- meest eenvoudige benadering: dichotoom

realiteit: verschillen veel complexer, bestaan uit verschillende lagen dus tweedeling levert probleem op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

14 assen van identiteitsvorming: machtsverhouding binnen assen: geslacht: Judith Butler (6)

A

‘gender trouble’, 1990

laatste muur van binariteit doorbreken

reactie op feministisch denken waarbij geslacht gezien wordt als biologisch gegeven en gender als culturele interpretatie daarvan

geslacht: biologisch verschil:
- natuurlijke ongelijkwaardigheid
- essentieel
- pre-discursief: bestaat voor cultuur en voor interpretatie

gender is performatief:

  • we ‘doen’ gender
  • performativity: refers to speech acts or behaviors which create the very thing they describe

sterk vastgehouden aan binaire benadering van geslacht –> gender in belangrijke mate binair ingevuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

14 assen van identiteitsvorming: machtsverhouding tussen assen (3)

A

naargelang context is ene as dominanter dan andere:
- bijvoorbeeld: verblijfsstatuut weegt zwaarder door dan leeftijd of geslacht

zowel binnen als tussen assen is dynamiek mogelijk:

  • individuele keuzes
  • verschuiving maatschappelijke norm

vergelijkbare ordeningsprincipes spelen zowel tussen als binnen assen:
- onzichtbare normen: machtsposities niet benoemd, dus zogezegd neutraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kern kruispuntdenken (4)

A

kruispuntdenken vertrekt vanuit de samenhang en verwevenheid van kenmerken die mensen en groepen doen verschillen van elkaar

maatschappelijk: mensen zijn geen vrij-zwevende subjecten, aar krijgen allen een maatschappelijke positie toegewezen aan de hand van factoren zoals gender, etniciteit, klasse, …

centrale privileges in onze maatschappij:

  • gender: mannelijkheid
  • etniciteit: witheid
  • seksuele oriëntatie: heteronormativiteit
  • religie: secularisme
  • klasse: hoge middenklasse

individueel: verschillende deelidentiteiten kruisen en komen samen: afhankelijk van de contexten kan één of meerdere van deze deelidentiteiten centraal staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cultuur: wat? (4)

A

mensen worden geboren, groeien op, werken en leven in bepaalde groepen = collectieven

samenleven in een collectief verloopt op bepaalde wijze: voorgestructureerde sociale orde –> cultuur voortgebracht om dit te organiseren

in elke collectiviteit: sociale ordeningsprincipes die betekenis geven aan de realiteit

cultuur: gemeenschappelijke wereld van betekenissen en gewoonten die een sociale groep kenmerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cultuur: vier elementen

A

taal

kennis:

  • alledaagse kennis
  • algemene opvattingen op verschillende levensdomeinen

waarden en normen:

  • waarden: aannames
  • normen: concrete aannames voor handelen

symbolen, rituelen, helden:

  • symbolen: woorden, gebaren, afbeeldingen met specifieke betekenis
  • rituelen: sociale activiteiten binnen een cultuur, sociaal essentieel
  • helden: gedragsmodellen met eigenschappen die in cultuur hoog in aanzien staat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cultuur: kenmerken (4)

A

waarneembaar en niet-waarneembaar:

  • waarneembaar: zie vier elementen
  • niet-waarneembaar: kernwaarden

dynamisch

persoonlijk

niet alles is cultuur:

  • cultuur >< religie
  • sociale klasse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cultuur: 5 dimensies

A

kleine versus grote machtsafstand

individualistisch versus collectivistisch

masculien versus feminien

lage onzekerheidsvermijding versus hoge onzekerheidsvermijding

kortetermijngerichtheid versus langetermijngerichtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

werking van cultuur (4)

A

cultuur als model van de werkelijkheid:

  • culturele bril die je via socialisatie meekrijgt
  • betekenisverlening

cultuur als model voor de werkelijkheid:

  • normatieve kennis die je hebt, bepaalt je denken/voelen/doen/latne
  • je brengt cultuur naar de werkelijkheid maar op een unieke wijze

cultuur als zingevend kader:

  • aanknopingspunten voor de verkenning van / dialoog over verschillende aspecten van cultuur
  • in bijzonder voor mensen die kritisch willen kijken naar hoe ze in verschillende collectiviteiten opereren en met verschillende sociale identiteiten worstelen

cultuur als normaliteit en verbinden element:
- mensen raken vertrouwd met verschillen en tegenstrijdigheden binnen de collectiviteit

17
Q

cultuur verwerven (3)

A

enculturatie:

  • verwerven van cultuur binnen een collectief door er in op te groeien, samen te leven en te werken
  • via socialisatieprocessen
  • aan de hand van vormen van impliciet en expliciet leren
  • tijdens kinderjaren, maar ook bij nieuwe contacten met een collectie

acculturatie:

  • beïnvloedings/veranderingsproces ontstaan door contacten tussen groepen met verschillende culturele achtergronden
  • verandering bij alle groepen
  • sterkst bij groepen in de minderheid
  • leidt tot verandering op individueel maar ook groepsniveau

twee centrale vragen:

  • hoeveel cultuur behouden?
  • hoeveel cultuur overnemen van de andere groep
18
Q

verhouding persoon-cultuur (2)

A

personen vanuit verschillende culturen die elkaar ontmoeten –> drie niveaus:

  • menselijke natuur
  • culturen
  • individuele persoon

altijd sprake van een zekere autonomie om keuzes te maken: cultuur bepaalt niet alles

19
Q

cultuurshock (3)

A

ontstaat bij contact met andere cultuur, maar geen noodzakelijk gegeven

beïnvloedende factoren:

  • mate van cultuurverschil
  • mate van controle
  • aanwezigheid van ondersteunend sociaal netwerk
  • kennis van samenleving
  • persoonlijke variabelen

vijf fasen:

  • opgetogenheid
  • frustratie en woede
  • opleven en doorzetten
  • inleven en waarderen
  • wennen aan thuis (bij terugkeer)
20
Q

cultuur en macht (2)

A

cultuur is één van de assen van identiteitsvorming

dit impliceert dat er normatief naar gekeken wordt en dat er ook machtsverschillen spelen