2. Armoede Flashcards

1
Q

Wicked problem

A

social or cultural problem that is difficult or impossible to solve for as many as four reasons:

  • incomplete or contradictory knowledge
  • the number of people and opinions involved
  • the large economic burden
  • interconnected nature of these problems with other problems
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Characteristics of a wicked problem

A

the solution depends on how the problem is framed and vice versa

stakeholders have radically different world views and different frames for understanding te problem

the constraints that the problem is subject to and the resources needed to solve it change over time

the problem is never solved definitively

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

armoede: definitie

A

netwerk van sociale uitsluitingen, dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan

het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving, zodanig dat een kloof ontstaat die zij niet op eigen kracht kunnen overbruggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kansarmoede

A

moeilijk te doorbreken, door de structurele verankering: intergenerationele invloeden

mensen die langdurig in (kans)armoede leven en voornamelijk gezinnen die transgenerationeel in armoede leven zijn gezinnen waarin remmende psychologische mechanismen, ineffeciënte relatiestijlen en communicatieproblemen zeer opvallend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bindkrachtvisie (5)

A

maatschappelijke kwetsbaarheid als verklaringsmodel van armoede:

  • interactionistische en procesmatige kijk
  • interactionistisch: samenspel maatschappelijke, institutionele en individuele factoren
  • > < individueel schuldmodel

gelaagd kijken:

  • niet individualiseren van structurele problemen
  • aandacht voor samenspel micro-, meso- en macrofactoren

de schuldvraag voorbij:

  • niet: waar ligt de oorzaak?
  • wel: wisselwerking en processen die op elkaar inspelen

krachten-perspectief:

  • positieve, hoopvolle visie aannemen
  • niet kijken vanuit deficitbril, zonder negatie van kwetsuren
  • ook niet mensen in een slachtofferrol steken

heterogeniteit binnen armoede:

  • ‘de arme’ bestaat niet: veel diversiteit
  • kruispunten met andere dimensies: van maatschappelijke betekenisverlening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bepalen van armoede-risico-drempel (3)

A

armoederisico op basis van inkomen:

  • monetaire armoede
  • 60% van het mediaan netto nationaal equivalent inkomen

ernstige materiële deprivatie:

  • minstens 4van volgende 9 + niet in staat om:
  • huur of courante rekeningen te betalen
  • woning degelijk te verwarmen
  • onverwachte uitgaven te doen
  • om de twee dagen vlees, vis of een proteïnerijk alternatief te eten
  • een week vakantie per jaar te nemen buitenshuis
  • een eigen wagen…
  • wasmachine …
  • kleurentelevisie …
  • of telefoon aan te schaffen

zeer lage werkintensiteit:
- persoon van 0-59 jaar, wonende in huishouden waarin volwassenen tijdens het referentiejaar gemiddeld minder dan een vijfde van hun tijd aan het werk waren

–> te maken met minstens 1 van de 3 risico’s: ‘at risk of poverty or social exclusion’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gezondheidsongelijkheid (2)

A

systematische verschillen in gezondheidsstatus tussen socio-economische groepen die sociaal geproduceerd zijn

vermijdbaar en onrechtvaardig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

armoede op persoonlijk niveau: psychologische mechanismen (5)

A

stress/stressproliferatie

zelfwaardering

zelfstigma

passiviteit / gebrek aan initiatief: eigen-effectiviteit

‘scarcity-induced focus’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

psychologische belasting, stress en stressproliferatie / cognitive load (3)

A

door de situatie op zich (situationele stress)
door ervaren stigma
door waargenomen stigma (wat mensen denken dat andere personen denken over mensen in armoede

voortdurende bestaansonzekerheid, angst voor toekomst en kritiek uit maatschappij

zelfverwijten, schuldgevoelens, onmacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gehechtheid en persoonlijkheidsstructuur –> verminderde zelfwaardering (4)

A

gebrek aan klimaat van basisvertrouwen en creëren veilige hechting

ontwikkelingstekorten en kwetsuren in psychologische uitrusting

internaliseren van tekort aan veilige hechting in de vorm van een tekort aan zelfwaarde

gebrek aan reflectieve vaardigheden kan intergenerationeel worden doorgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zelfstigma

A

wanneer mensen een label als belangrijk deel van hun identiteit gaan zien (label = armoede)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verminderde eigen-effectiviteit (6)

A

interne locus of control: geloven dat ze controle hebben over hun bestemming

externe locus of control: geloven dat wat hen overkomt wordt gedetermineerd door externe factoren

mislukkingen toeschrijven aan onbekwaamheid en successen aan toeval/geluk

idealiseren levensstijl van anderen in samenleving

zien falen in één domein als falen van de volledige persoon

–> immobiliserend effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

scarcity-induced focus (3)

A

scarcity = er is te weinig van iets, bv eten of geld maar ook tijd en sociale contacten

schaarste-theorie belicht het werkinsmechanisme van het individuele brein

  • schaarste richt aandacht op specifieke situaties
  • schaarste zorgt ervoor dat andere problemen genegeerd worden

–> stuurt keuzes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

armoedekeuzes (3)

A

keuzes uit angst voor financiële of emotionele kosten, voor het toevertrouwen van de kinderen aan anderen, voor diensten, instanties

keuzes uit verzet/onmacht

werken de participatie tegen, sociaal isolement, schaamte, wantrouwen, neerwaartse spiraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

participatiekeuzes (3)

A

grotere kans op participatie door:

  • strak financieel beheer
  • copingstijk gekenmerkt door zelfvertrouwen en vaardigheden
  • goed sociaal netwerk
  • positieve ervaringen uit verleden

participeren doet doorparticiperen

kunnen bijdragen tot sociale mobiliteit:
- proces waarbij mensen stijgen of dalen op sociale ladder, vergeleken met zichzelf of met ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

factoren van invloed op sociale mobiliteit / uitstroom uit armoedesituatie? (2)

A
leeftijd
etniciteit
huishoudenssamenstelling
opleidingsniveau
inkomensbron
gezondheid
armoedebron

kruispunt van deelidentiteiten speelt een grote rol

17
Q

rol van het netwerk (3)

A

instrumentele acties:
- sociaal netwerk wordt gebruikt om nieuwe hulpbronnen te verwerven

expressieve acties:
- netwerk wordt gebruikt om hulpbronnen die al in het bezit zijn te behouden en verdedigen

instrumentele vooruitgang die expressief wordt ondersteund of snelle opeenvolging van instrumentele en expressieve vooruitgang –> langdurig effect

18
Q

opgroeien in armoede: lichamelijke en mentale gezondheid: lager geboortegewicht en groeiachterstand (5)

A
  • verhoogde kans op lichamelijke, cognitieve, emotionele gezondheidsproblemen van bij de start
  • fysieke beperkingen
  • lager
    intelligentieniveau
  • leerproblemen
  • sterfte
19
Q

opgroeien in armoede: lichamelijke en mentale gezondheid: grotere blootstelling aan gezondheidsriciso’s (13)

A

minder gezonde voedingspatronen en kwaliteitsvolle voeding

poetsen minder hun tanden

gebruiken minder veiligheidsgordel

roken meer

vaker dronken

gebruiken meer cannabis

inactieve levensstijl

hoger kankerrisico

vroegtijdige sterfte ten gevolge van hart- en vaatziekten, overgewicht en obesitas

voedselonzekerheid

tienerzwangerschappen

ongevallen en letsels

chronische gezondheidsproblemen

20
Q

opgroeien in armoede: cognitieve vaardigheden en schools functioneren (5)

A

leerproblemen en ontwikkelingsstoornissen

slechte schoolprestaties

meer kans op te blijven zitten

vroegtijdig schoolverlaten

  • -> effecten ontstaan op vroege leeftijd en hebben blijvende invloed
  • -> indirecte factoren: ouders kunnen kinderen niet intellectueel stimuleren
21
Q

opgroeien in armoede: emotionele, sociale en gedragsmatige ontwikkeling (6)

A

meer emotionele, sociale en gedragsmatige problemen

ongehoorzaamheid en impulsiviteit

moeilijke omgang met leeftijdsgenoten

langdurige armoede: internaliserend probleemgedrag

momentane armoede: externaliserend probleemgedrag

chronische stress bij ouders: autoritaire opvoedingsstijl

22
Q

bindkrachtvisie

A

krachtgericht en integraal werken

aandacht voor structureel werken aan een sociaal vaardige samenleving

via dialoog en participatie

in relationele gelijkheid met mensen in armoede

vanuit een geloof in de kracht van diversiteit