2.9 Pijn Flashcards

1
Q

Welke vezels zijn er aanwezig,ig voor nocioceptie in:

Gewrichtskapsel/ligamenten/synovium/kraakbeen/bot/spier

A

C/Ad/C/niets/onduidelijk/C en Ad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sensitizatie is:

A

Door constante pijnprikkel:

  • lager drempel
  • hoger vuurfrequentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mediactie bij pijn

A
1a Paracet
1b NSAID
1c Paracet en NSAID
2 Zwak opiaat
3 Sterk opiaat
4 Parentaal opiaat toedienen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fybromyalgie

A

=Chronisch pijn syndroom/Tendynomialge pijn/ Widepread pijn
E: 1:8 voor vrouw boven 50/ meer bij reumatoloog
P: onduidelijk, idiopatisch, chronische pijn gezicht/borst ook/spastische darm/moeheid
Mogelijk: psychosociaal/verkracht toen kind/verstoring B12/autonome dysfunctie
Ontsteking zorgt voor immibilistatie tot spasme tot immobilisatie
D: uitsluiten/widespread en tenderpoint pijn/patroonherkennig/chronisch
T: fysio/psycho/slaap
Pijnstiller(weinig effect en verslaafd)/anti-depressiva/neurogene pijnstiller
Doel: pijn down, accept, stress down, beweeg up

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werken Cortico en NS

A

Fosfolipide > Archaidonzuur > PGE
Cortico remt eerste
NS tweede

Cox > thromboxaan > plaatjesagg
NS remt eerste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Als cox1 geremd wordt

A

Heb je minder GI klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly