2.5 Les activités N -> F Flashcards
1
Q
naar het zwembad gaan
A
aller à la piscine
2
Q
naar de bowling gaan
A
aller au bowling
3
Q
naar de film gaan
A
aller au cinéma
4
Q
naar het judo gaan
A
aller au judo
5
Q
de dag in de zoo doorbrengen
A
passer la journée au zoo
6
Q
de dag in een pretpark doorbrengen
A
passer la journée dans un parc d’attractions
7
Q
naar een avonturenpark gaan
A
aller à un parc aventure
8
Q
tennis spelen
A
jouer au tennis
9
Q
rugby spelen
A
jouer au rugby
10
Q
een citytrip maken
A
faire un citytrip
11
Q
karate beoefenen
A
faire du karaté
12
Q
paardrijden
A
faire de l’équitation