2.3 Les jours de la semaine N -> F Flashcards
1
Q
maandag
A
lundi
2
Q
dinsdag
A
mardi
3
Q
woensdag
A
mercredi
4
Q
donderdag
A
jeudi
5
Q
vrijdag
A
vendredi
6
Q
zaterdag
A
samedi
7
Q
zondag
A
dimanche
8
Q
het weekend
A
le week-end
9
Q
op maandag
A
le lundi
10
Q
op dinsdagvoormiddag
A
le mardi matin
11
Q
op dinsdagvoormiddag
A
le mardi matin
12
Q
op woensdagnamiddag
A
le mercredi après-midi
13
Q
op vrijdagavond
A
le vendredi soir