2.1 Diepte-interviews voorbereiden Flashcards

1
Q

Definitie van ‘Topic Guides’ (onderwerprichtlijnen)

A
  • Term gebruikt voor documenten die de belangrijkste kwesties en subonderwerpen schetsen voor bespreking met deelnemers.
  • Ook bekend als interviewschema’s, interviewgidsen en discussiegidsen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Belang van ‘Topic Guides’ (onderwerprichtlijnen)

A
  • Voorkeur voor de term ‘topic guide’ vanwege de focus op onderwerpen in plaats van vragen.
  • Dient als geheugensteun voor wat moet worden verkend.
  • Balans tussen consistentie in gegevensverzameling en flexibiliteit voor individuele deelnemers.
  • Moet niet te sterk voorschrijven om responsief te kunnen zijn en onverwachte maar relevante thema’s te ontdekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rol van ‘Topic Guides’ in documentatie en overleg

A
  • Belangrijk voor het vastleggen van het veldwerkproces.
  • Gebruikt als tool voor overleg over de richting en vorm van het onderzoek met belanghebbenden, collega’s, en financieringsinstanties.
  • Helpt bij het waarborgen van een gemeenschappelijk begrip tussen onderzoekers bij gezamenlijk veldwerk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Inhoud, structuur en lengte van ‘Topic Guides’

A
  • Start met het bepalen van onderwerpen voor gegevensverzameling op basis van onderzoeksopdracht en literatuur.
  • Waarschuwing voor herhaling en overmatige uitbreiding (‘scope creep’) van onderwerpen.
  • Nadruk op vermijden van oppervlakkige dekking en bevorderen van diepgaande exploratie.
  • Planning kan leiden tot herziening van onderzoeksdoelstellingen voor verfijning.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Inleiding van onderwerpen in de Topic Guide

A
  • Denk na over de volgorde waarin onderwerpen benaderd moeten worden.
  • Gebruik mentale beeldvorming van het gegevensverzamelingsproces om een logische structuur te bepalen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Redenen voor overweging van volgorde

A
  • Praktisch niveau: helpt onderzoekers bij het beheren van onvoorspelbare sociale situaties.
  • Interviews en focusgroepen hebben hun eigen structuur; verschillende kwesties worden het best op verschillende momenten aangepakt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

7 algemene principes bij het ordenen van een Topic Guide

A
  1. Contextuele informatie: openingstopics verzamelen informatie voor later gebruik.
  2. Openingstopics: voorzichtig introduceren van deelnemers in het onderwerp.
  3. Verduidelijken van betekenissen en definities: Bespreken van belangrijke conceptuele definities in een vroeg stadium.
  4. Zorgen voor ruimte voor hoofdvragen: voldoende tijd besteden aan belangrijke onderzoeksvragen.
  5. Afsluiten op een positieve noot: beëindig de discussie positief en help deelnemers eventuele moeilijke gevoelens te verwerken.
  6. Samenvatten en controleren van kernkwesties: inclusief vragen voor een overzicht van iemands houdingen of ervaringen.
  7. Lengte van de Topic Guide: streven naar beknopte guides voor diepgaandere discussies en flexibiliteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 aandachtspunten bij het ordenen van een Topic Guide

A
  • Voorkom overmatige lengte van de topic guide; kortere guides bevorderen diepgaande discussies.
  • Kortere guides zijn met name aan te bevelen voor focusgroepen.
  • Overweging van prioritaire onderwerpen voor tijdsfocus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rol van Topic Guides als Openbare Documenten

A
  • Biedt inzicht in het veldwerk voor onderzoekscommissies, adviesgroepen en supervisors.
  • Mogelijkheid voor gedetailleerde en samengevatte versies, afhankelijk van de behoefte en fase van het onderzoek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 stadia van discussie in interviews en focusgroepen

A
  1. Stadium 1:
    – Inleiding en context bepalen
  2. Stadium 2:
    – Eenvoudige inleidende vragen; oppervlakkigere informatie
    – Achtergrond- en contextuele informatie - voorlopige gegevens
    – Definitie- en conceptuele vragen
  3. Stadium 3:
    – Kern van het interview of de groepsdiscussie - vragen en discussies zijn diepgaander
    – Overgang van omstandigheden naar attitude/evaluatieve/explanatoire vragen
    – Overgang van algemene naar meer specifieke onderwerpen
  4. Stadium 4:
    – Afsluiten
    – Vragen gericht op de toekomst, suggesties
    – Samenvatten
    – Informatie over wat er hierna gebeurt, of hulp en ondersteuning beschikbaar zijn (indien van toepassing)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Algemene doel van taal en terminologie in onderwerprichtlijnen

A

Onderwerprichtlijnen werken het beste wanneer items niet als vragen worden geformuleerd, maar als enkele woorden of korte zinnen die de onderzoeksproblemen aangeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe biedt de onderwerprichtlijn flexibiliteit voor de onderzoeker?

A
  • Onderzoekers worden aangemoedigd om zelf vragen te formuleren en op te volgen, gebaseerd op de situatie en de taal van de deelnemers.
  • Voor onderzoekers die begeleiding nodig hebben, kan het gebruik van ‘zij’ in plaats van ‘jij’ in de gids nuttig zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe stimuleert de onderwerprichtlijn responsiviteit van de onderzoeker?

A
  • Omdat onderzoekers responsief moeten zijn naar de taal van deelnemers, moeten items neutraal geformuleerd worden.
  • De gids kan officiële taal bevatten, maar de onderzoeker moet de taal van de deelnemers gebruiken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Codeboek

A

Codes zijn je analysetool in kwalitatief onderzoek. Ze geven onderwerpen en theoretische concepten weer die je in de interviews kunt vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Principe & valkuil wetenschappelijke integriteit

A

Het eerste principe is om jezelf niet voor de gek te houden, omdat dit de gemakkelijkste valkuil is. Eerlijkheid en het vermijden van zelfbedrog zijn essentieel voor integriteit in wetenschap.

Valkuil: elke beslissing in een studie is een kans om onbedoeld of opzettelijk zelfbedrog toe te laten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Instrumenten voor wetenschappelijke integriteit bij kwalitatief onderzoek

A

Wetenschappelijke integriteit vereist het gebruik van ondersteunende tools. In kwalitatief onderzoek is een tool het zorgvuldig ontwikkelen van een set initiële codes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Risico’s van initiële codes

A

Hoewel initiële codes nuttig zijn, kunnen er risico’s zijn, zoals hechting aan deze codes en terughoudendheid om ervan af te wijken. Bij inductief coderen moet men overwegen of een lege of gevulde initiële code set wordt gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rol van initiële codes

A

Initiële codes operationaliseren de onderzoeker’s positie en weerspiegelen voorafgaande ideeën. Het expliciet documenteren ervan helpt bij het onderscheiden van vooronderstelde ideeën en nieuwe inzichten.

17
Q

3 voordelen van initiële codes

A
  1. Initiële codes bevorderen transparantie over verwachtingen
  2. Ze maken codering consistenter.
  3. Het vergemakkelijkt uitgebreide documentatie en rechtvaardiging van beslissingen, waardoor reflexiviteit wordt vergemakkelijkt.
18
Q

Beslissing over Initiële Codes

A

De keuze tussen een lege of gevulde initiële code set is cruciaal. Beide hebben risico’s, en de beslissing moet grondig worden besproken met het onderzoeksteam, gedocumenteerd en rechtvaardigd

19
Q

Platte code-organisatie

A
  • Codes zijn eenvoudigweg niet georganiseerd
  • Voordeel: Geen risico op onbedoelde interpretatie van structuur.
  • Nadeel: Minder kans om intrinsieke datastructuren te ontdekken.
19
Q

3 veelvoorkomende organisatiemodi

A
  • de platte organisatie
  • de hiërarchische organisatie
  • de netwerkorganisatie
20
Q

Hiërarchische code-organisatie

A
  • Meest voorkomende organisatie, codes gegroepeerd binnen andere codes.
  • Geschikt voor iteratief coderen, combineert deductieve en inductieve codering.
  • Reflecteert algemene en specifieke concepten.
21
Q

Netwerk code-organisatie

A
  • Complexer en veelzijdiger.
  • Kan hiërarchische en platte structuren, causale of structurele relaties weergeven.
  • Elk verband tussen codes expliciet gecodeerd.
  • Voordeel: Hoge flexibiliteit, nauwe aansluiting bij de data.
  • Nadeel: Potentieel voor complexiteit, moeilijkheden bij het combineren van codestructuren uit verschillende bronnen.
22
Spectrum van werken bij het compileren van je initiële set codes
Er bestaat een spectrum tussen volledig deductief en volledig inductief werken. Volledig deductief werken betekent vooraf ontwikkelde codes toepassen, terwijl volledig inductief werken inhoudt dat je open staat voor patronen in de data zonder vooraf vastgestelde codes.
23
Ontwikkelen van Initiële Codes op Basis van Bestaande Specificaties
1. Overweeg concepten en relaties uit theoretische specificaties. 2. Bespreek deze lijst met het projectteam en externe belanghebbenden. 3. Schrijf uitgebreide definities en bespreek deze met het team. 4. Ontwikkel codeerinstructies op basis van de vastgestelde lijst.
23
Ontwikkelen van Initiële Codes op Basis van Persoonlijke Vooroordelen
1. Denk na over verwachte patronen en hun categorieën. 2. Label en beschrijf elke categorie. 3. Voor individuele codering: ontwikkel codeerinstructies. 4. Voor gezamenlijke codering: bespreek voorlopige code-sets en ontwikkel gezamenlijke codeerinstructies.
24
Waarom codeerinstructies ontwikkelen?
Het hebben van een initiële lijst met codes is niet voldoende om te beginnen met coderen. Het coderingsproces vereist vele beslissingen en biedt daarom talloze mogelijkheden om jezelf voor de gek te houden. Een waardevol hulpmiddel hiervoor is een duidelijke codeerinstructie
25
Wat zijn codeerinstructies?
* Overbruggen de kloof tussen het conceptuele niveau van een code en hoe je expressies ervan herkent in kwalitatieve data. * Het bespreken van codeerinstructies met anderen kan leiden tot herziening van de te coderen concepten. * Concrete voorbeelden helpen om de initiële code set adequaat te beschrijven. Voor elk code moeten ten minste één voorbeeld in elke categorie (kern, rand, match, mismatch) worden opgenomen.
26
Randgevallen bij codeerinstructies
* Belangrijk onderdeel van codeerinstructies is de expliciete beschrijving van randgevallen. * Randgevallen hebben kenmerken die overeenkomen met de relevante code, maar andere kenmerken die rechtvaardigen om die code niet toe te passen of een andere code toe te passen.
27
Belangrijke overwegingen bij codeerinstructies
* Het opstellen van voorbeelden helpt bij het verduidelijken van de grenzen van codes. * De vier categorieën van voorbeelden zijn: kernmatch, kernmismatch, randmatch en randmismatch. * Onduidelijke of vagelijk gedefinieerde codes vereisen meer aandacht bij het opstellen van voorbeelden.
28
Piloteren van Codeerinstructies
* Afhankelijk van je positie op het deductief-inductief spectrum, kan een pilotstudie met een klein deel van de data nuttig zijn. * Pilots helpen bij het oplossen van ambiguïteiten in codeerinstructies en verbeteren de consistentie in het daadwerkelijke coderingsproces. * Pilots kunnen beschouwd worden als een activiteit die zowel bij de voorbereidingsfase als de coderingsfase hoort, afhankelijk van de benadering (deductief of inductief).
29
Segmentatie
Segmentatie is het proces van het opdelen van gegevens in kleinere eenheden voor analyse
30
Uitingen als laagste segmentatievorm
* Belangrijkste beslissing is wat uitingen vormen (kleinste codeerbare eenheden). * Impact van deze beslissing varieert afhankelijk van het analytische plan. * Voor organisatorische doeleinden maakt het vaak niet uit of uitingen worden gedefinieerd als woorden, zinnen of alinea's.
31
Hogere segmentatie
* Hoog-niveau segmentatie wordt gebruikt om overgangen tussen verschillende fasen, thema's of processen te markeren. * In kwalitatief onderzoek worden segmenten vaak geïdentificeerd door sectiebreuken toe te voegen aan bronnen.
32
Definiëren van segmenten
* Segmentdefinities en instructies voor segmentatie zijn vergelijkbaar met die van codes, waarbij ze overgangen tussen segmenten vastleggen. * Voorbeelden van segmentatiecriteria omvatten het markeren van verschillende interviewvragen, beurten van spreken, of onderwerpsveranderingen.
33
Invloed van segmentatiekeuzes
* Segmentatiekeuzes worden geleid door epistemologische, theoretische en methodologische aannames die de analyses en inferences beïnvloeden. * Inconsistenties in segmentatie kunnen leiden tot vertekende resultaten, vooral bij methodologieën die afhankelijk zijn van co-occurrence van codes.
34
Kritisch belang van documentatie bij segmentatie
* Het documenteren van segmentatiecriteria en instructies is cruciaal voor transparantie en reproduceerbaarheid in kwalitatief onderzoek. * Keuzes moeten afgestemd zijn op het specifieke onderzoeksdoel en het beoogde analytische raamwerk.
35
Oorspronkelijk Codeboek
Het oorspronkelijke codeboek weerspiegelt verwachtingen, aannames en ideeën over gegevens.
36
Welke elementen bevat een codeboek?
* de codes die je verwacht te vinden, een label voor de codes, en een beschrijving van deze codes waarin je de concepten afbakent * een organisatie van de codes (‘organizational mode’) waarin de relaties tussen codes zo goed mogelijk worden aangegeven * codeerinstructies, het liefst met voorbeelden en uitgewerkte 'edge-cases'.
37
Hoe bepaal je de invulling van de codes?
1. Je kunt de codes baseren op een bestaande theorie. 2. Je kunt de codes baseren op je eigen ideeën. De voorkeur gaat steeds uit naar een goede onderbouwing. Kijk bij het opstellen van een codeboek dus altijd eerst of er al theorieën beschikbaar zijn. Als je je eigen opvattingen / aanvullingen hebt die niet door bestaande theorieën worden gevat dan moeten deze goed beargumenteerd en onderbouwd zijn.
38
Wat zijn 'Edge-cases'?
‘Edge-cases’ zijn twijfelgevallen, dus datafragmenten die óf net wel, óf net niet onder een bepaalde code vallen. Edge-cases en de redenering om ze wel of niet met een bepaalde code te voorzien zijn de meest moeilijke, maar ook de meest boeiende beslissingen van een kwalitatieve onderzoeker. Deze maken onduidelijkheden in een definitie zichtbaar en wijzen erop waar een theorie toch niet helemaal toepasbaar is op de realiteit (en wellicht gereviseerd moet worden). Door goed en transparant met ‘Edge-cases’ om te gaan, kan de onderzoeker bijdragen aan theorievorming en aan de discussie rondom een theorie of construct.
39