1.1 Theoretische inbedding Flashcards
Er is geen unieke, alom geaccepteerde manier om kwalitatief onderzoek uit te voeren. Wat zijn de factoren die bepalen hoe onderzoekers werken?
- hun aannames over de aard van de sociale wereld (= ontologie),
- de aard van hun kennis en hoe deze kan vergaard worden (= epistemologie),
- het redenen en doelen van het onderzoek,
- de eigenschappen van de deelnemers, het publiek, de funders,
- de posities en omgevingen van de onderzoekers zelf
Definitie kwalitatief onderzoek
(Denzin en Lincoln)
Een set van interpreteerbare, materiële methodes die de wereld zichtbaar maken. Deze methodes transformeren de wereld in een reeks interpretaties, inclusief veldnota’s, interviews, gesprekken, foto’s, opnames en memo’s,.. Kwalitatief onderzoekers bestuderen de zaken in een natuurlijke setting en trachten fenomenen te interpreteren of verklaren gebaseerd op de betekenissen die mensen eraan toeschrijven.
Kwalitatief onderzoek onderscheidt zich vaak doordat hypotheses uit data-analyse gegenereerd worden ipv vooraf geformuleerd.
Eigenschappen van kwalitatief onderzoek (7)
- Doelstellingen gebaseerd op het verkrijgen van diepgaand begrip van de sociale wereld van de deelnemers, door informatie te bekomen over hoe zij zin geven aan hun sociale & materiële omstandigheden, verleden, ervaringen en perspectieven.
- Het gebruik van niet-gestandaardiseerde, adaptieve methodes van dataverzameling die gevoelig zijn aan de sociale context van het onderzoek en aangepast kunnen worden voor elke deelnemers of case.
- Gedetailleerde, rijke en complexe data.
- Een analyse die complexiteit en nuance behoudt en respect toont voor de uniekheid van elke deelnemer of zaak, evenals voor terugkerende, overkoepelende thema’s.
- Openheid voor opkomende categorieën en theorieën tijdens analyse en interpretatie.
- Output die een gedetailleerde beschrijving bevat van het onderzochte fenomeen, gebaseerd op de perspectieven en verslagen van de deelnemers.
- Een reflectie waarin de rol en het perspectief van de onderzoeker erkend wordt. Dit kan bvb door eigen persoonlijke ervaringen te delen.
Ontologische uitgangspunten
De aard van de wereld en wat daarover te weten is.
2 overheersende posities: realisme & idealisme
Realisme
(5 vormen)
Een externe realiteit bestaat ongeacht ons begrip of onze overtuigingen.
- Naïef (shallow) realisme
- Voorzichtig realisme
- Diepte (critical of transcendental) realisme
- Subtiel realisme
- Materialisme
Voorzichtig realisme
De realiteit kan bij benadering gekend zijn, of eerder imperfect dan accuraat.
Naïef (shallow) realisme
De realiteit kan direct en accuraat geobserveerd worden.
Diepte (critical of transcendental) realisme
De realiteit heeft verschillende niveaus:
- Empirisch domein: wat we zintuiglijk waarnemen
- Het feitelijke domein: bestaat ongeacht of het al dan niet wordt waargenomen
- het echte domein: verwijst naar onderliggende processen en mechanismen
Subtiel realisme
De externe realiteit bestaat, maar is enkel gekend door het menselijk brein en sociale constructies.
Materialisme
Erkent enkel de materiële (zoals economische relaties) of fysieke eigenschappen van de wereld als realiteit. Waarden, overtuigingen en ervaringen zijn epi-fenomenen (= ze komen voort uit de materiële wereld, maar scheppen deze niet).
Idealisme
Een externe realiteit bestaat niet los van onze overtuigingen en begrip.
- Subtiel, contextueel of collectief idealisme
- Relativisme of radicaal idealisme
Subtiel, contextueel of collectief idealisme
De sociale wereld bestaat uit representaties die opgebouwd en gedeeld worden door mensen in een bepaalde context.
Relativisme of radicaal idealisme
E is geen gedeelde sociale realiteit, enkel verschillende (individuele) constructies.
Epistimologische uitgangspunten
- Hoe we leren over de sociale wereld en de limieten aan die kennis:
– Inductieve logica
– Deductieve logica
– Retroductieve logica
– Abductieve logica - De aard van kennis of wijsheid:
– Fundamentele versus fallibilistische modellen van research-gebaseerde kennis
– Kennis als waarde-gemedieerd
– Corresponderende theorie van waarheid
– Coherente theorie van waarheid
– Pragmatische theorie van waarheid
Inductie
Bottom-up kennis, patronen afleiden door observatie als basis voor wetten
en theorieën. Dus: bewijs gebruiken om tot kennis te komen.
Deductie
Top-down kennis door een hypothese te toetsen ahv observaties.
Dus: een conclusie onderbouwen met bewijs (bevestigen of weerleggen).
Retroductie
Structuren of mechanismes achter data patronen identificeren en in een
model proberen passen.
Abductie
Categorieën o.b.v. eigen verslagen, ideeën en overtuigingen van deelnemers
over alledaagse activiteiten.
Dus: eerst input van de deelnemers (first order concepts) en daarna abductie in de categorieën van de researcher (second order concept).
Fundamentele versus fallibilistische modellen van research-gebaseerde kennis
Het fundamenteel model stelt dat het mogelijk is de realiteit accuraat te mirroren, terwijl het fallibilistische model zegt dat alle kennis provisoir is.