1C3 week 4 Flashcards

1
Q

wat zijn de fysieke veranderingen als je ouder wordt?

A
  • toename van lichaamsvet
  • afname plasmavolume
  • afname lichaamswater
  • afname extracellulaire vocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de effecten van veroudering op het hart en circulatie?

A
  • atherosclerose
  • hypertrofie en verhoging contractiekracht
  • bloeddruk neemt toe
  • hoeveelheid baroreceptoren nemen af
  • minder reabsorptie nier, lagere vulling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de effecten van veroudering op de hersenen?

A
  • afwijkingen arteriolen in witte stof. invloed op geheugen, concentratie en lopen
  • atrofie hippocampi, toename grootte ventrikels
  • kleine herseninfarcten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de effecten van veroudering op de nieren?

A
  • slankere nieren
  • afname aantal glomeruli
  • afname renale bloedflow en GFR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de effecten van veroudering op de spieren?

A
  • spiermassa neemt af
  • vetinfiltratie in de spier
  • functie van spier neemt af
  • kwalitatieve en kwantitatieve afname
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is het verschil tussen mono-genetische en complexe ziektes?

A

mono-genetische ziekten komen vroeg in het leven tot uiting (kinderjaren)
complexe ziektes hebben een mild fenotype en onset op latere leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de fysische problemen van medicatie bij ouderen?

A
  • meer vet en minder lichaamswater waardoor het verdelingsvolume verandert
  • minder albumine waardoor minder bindingsplaatsen, vrije fractie in bloed is groter
  • hepatische klaring neemt af
  • afname renale klaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de kenmerken van de geriatrische patient?

A
  • hoge prevalentie van leeftijdsspecifieke aandoeningen
  • snelle achteruitgang
  • verminderde mogelijkheid tot herstel
  • atypische presentatie
  • multipathologie
  • toename complicaties
  • verminderde homeostase
  • veranderde farmacokinetiek
  • sensitiviteit en specificiteit van onderzoek wordt minder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoeveel ouderen zijn depressief?

A

2-3% ernstig en 15-20% lichte vorm. 1/3 van de zelfdodingen zijn van ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de criteria van frailty?

A

gewichtsverlies, uitputting, verminderde lichamelijke activiteit, verminderde loopsnelheid en verminderde handknijpkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarop checken de veiligheid-management-systeem kwetsbare mensen?

A

ondervoeding, mobiliteit, delier en ADL-functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de kernsymptomen van dementie?

A
  • afasie: taalstoornis
  • agnosie: stoornissen in het herkennen van de betekenis van objecten en geluiden
  • apraxie: onvermogen om bepaalde handelingen uit te voeren
  • stoornis in uitvoerende functies
  • geheugenklachten en veranderend gedrag en persoonlijkheid

minimaal 6 maanden lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn corticale en subcorticale klachten bij dementie?

A

corticaal: korte termijn geheugen stoornissen, normaal werktempo, praktische stoornissen, gnostische stoornissen

subcorticaal: vertraging van denken en handelen, vergeetachtigheid, depressie, problemen met ophalen van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is een delier?

A

een situatie van acute verwardheid meestal o.b.v. onderliggend somatisch probleem of intoxicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de diagnostische criteria van een delier?

A
  • aandachtsstoornis
  • acuut, fluctueert over de dag
  • cognitieve stoornis
  • niet door neurocognitieve stoornis
  • fysiologische consequentie van medische conditie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de behandeling van een delier?

A

Haldol (tenzij Parkinson of verbreed QRS)
delier verhoogd de mortaliteit met 17%

17
Q

wat zijn de kenmerken van een anticholinerg delirium door een overdosis tricyclische antidepressiva?

A

red as a beet
dry as a bone
hot as a hare
blind as a bat
mad as a hatter
full as a flask

18
Q

wat voor soorten neurologische loopstoornissen zijn er?

A
  • antalgische gang: mank
  • paretische gang: slap
  • spastische gang: stijf
  • vestibulaire loopstoornis: balansstoornis
  • atactische gang: “dronken”
  • hypokinetische gang: traag schuifelend patroon
  • voorzichtige gang: angstig
  • functionele loopstoornis: ernstig gestoorde gang maar vallen niet
19
Q

wat zijn de criteria voor ondervoeding bij ouderen?

A
  • BMI < 20
  • 10% onbedoelde gewichtsverlies afgelopen 6 maanden
  • 5% onbedoeld gewichtsverlies in de laatste maand
20
Q

wat voor collectieve voorzieningen zijn er voor ouderen?

A
  • AOW
  • WLZ: wet langdurige zorg, verblijf in verpleeghuis/verzorgingstehuis
  • WMO: wet maatschappelijke ondersteuning: huishoudelijke hulp
  • ZVW: zorgverzekeringswet, curatieve medische zorg en wijkverpleging. basispakket eerste lijn zorg (o.a. ambulance en geneesmiddelen)
21
Q

wat voor vormen van preventie zijn er?

A
  • primaire preventie: voorkomen van nieuwe ziektegevallen door wegnemen of verminderen van oorzaken
  • secundaire preventie: zo vroeg mogelijk ontdekken van de ziekte
  • tertiaire preventie: voorkomen of beperken van de gevolgen van de gediagnosticeerde aandoening
  • collectieve preventiemaatregelen: zoals schone lucht en waterreiniging
22
Q

wat zijn de uitgangspunten voor screening?

A
  • gericht op een belangrijk gezondheidsprobleem
  • screening moet nut hebben. vroege opsporing moet nut hebben
  • gedaan worden met betrouwbaar valide instrument
  • respect voor autonomie gewaarborgd worden
  • middelen moeten doelmatig gebruikt worden
23
Q

hoeveel medicijnen moet je gebruiken voor polyfarmacie?

A

meer dan 2

24
Q

wat voor type bijwerkingen zijn er?

A

Type A: voorspelbaar o.b.v. farmacologisch effect
Type B: onvoorspelbaar