1C3 week 3 Flashcards

1
Q

wat is de functie van een osteoblast?

A

maakt de bot eiwitmatrix en reguleert de mineralisatie.
kan differentieren tot osteoclast, osteocyt of lining cells

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de functie van een osteocyt?

A
  • sensor van mechanische belasting
  • reguleert botombouw: RANKL (stimulator botafbraak) en sclerostine (remmer van botvorming door remming osteoblasten)
  • reguleert fosfaat homeostase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit welke stamcellen ontstaan osteoblasten en osteoclasten?

A

osteoblast: mesenchymale stamcel
osteoclasr: hematopoietische stamcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat gebeurt er met bot als je ouder wordt?

A

bevat meer vet; fatty bone marrow. stamcellen neigen meer tot differentiatie tot adipocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe werkt een osteoclast?

A
  • hecht aan bot en maakt afgesloten gebied
  • een protonpomp en HCL productie zorgt voor verzuring en breekt het bot af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de regulatoren van osteoclast activatie?

A
  • RANKL: gemaakt door osteoblasten en osteocyten
  • RANK: een receptor op de osteoclast
  • OPG (osteoprotegerin): gemaakt door osteoblasten en hecht aan RANK waardoor het weggevangen wordt

de verhouding tussen RANKL en OPG bepaalt de activiteit van de osteoclasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de kenmerken van trabeculair bot?

A
  • een sponsachtig netwerk van botbalkjes
  • efficientie verdeling van belastingskrachten
  • met name aan uiteinden botten (20% botmassa)
  • 20-30% botremodelling/jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de kenmerken van corticaal bot?

A
  • dichte buitenkant van compact bot
  • 80% van botmassa, 2-3% botremodelling/jaar
  • biomechanische sterkte, aanhechting pezen en spieren
  • Haverse kanalen: lagen van bot met daarin bloedvaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het periosteum?

A

buitenkant van corticaal bot, voorzien van zenuwvezels, bloedvaten en lymfevaten, diktegroei van bot

binnenlaag: bindweefsel en collageen
buitenlaag: mesenchymale stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het endosteum?

A

binnenkant van botweefsel, bekleedt de mergholte en binnenkant trabeculair bot en Haverse kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is periostale appositie?

A

botvorming aan de buitenzijde om verlies binnenzijde te compenseren bij osteoporose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de functies van bot?

A
  • structuur, beweging, bescherming
  • vorming van bloedcellen en afweercellen
  • opslag van mineralen, productie groeifactoren en glucose homeostase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is appositionele groei?

A

afbraak aan de binnenkant van het bot en opbouw aan de buitenkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de invloed van bot op vitamine D?

A

osteoblasten bevatten receptoren voor vitamine D bindend eiwit, kunnen omzetten in actief vitamine D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat voor hormoon produceert een osteocyt?

A

FGF23, stimuleert de fosfaatuitscheiding van de nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welk soort bot is bij osteoporose het meest aangetast?

A

trabeculair bot omdat die een hogere ombouw heeft en dus het meeste effect ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn de kenmerken van PTH?

A
  • geproduceerd door bijschildklieren
  • calcium hechting aan de calcium-gevoelige receptor zorgt voor minder PTH uitscheiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de kenmerken van calcitonine?

A
  • directe remming van osteoclastaire botresorptie
  • gemaakt door C-cellen in de schildklier
  • geen duidelijk effect op calciumhuishouding bij schildklierectomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn de effecten van PTH?

A
  • Remt de NaPi transporter in nier waardoor remming P reabsorptie
  • Stimuleert 1alfa hydroxylase waardoor verhoogde productie actief vitamine D
  • Stimuleert osteoclastaire botresorptie via de osteoblasten door de RANKL secretie te stimuleren en de OPG secretie te remmen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de effecten van vitamine D?

A
  • Stimuleert de calcium en fosfaat absorptie in de darm
  • Stimuleert osteoclastaire botresorptie
  • Stimuleert de productie van fibroblast groeifactor 23 (FGF23)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn de effecten van FGF23?

A
  • Gemaakt door osteocyten
  • Remt de fosfaat reabsorptie in de nier (net zoals PTH) en zorgt voor lager fosfaatgehalte in het bloed.
  • Remt de groeifactor 1-alfa-hydroxylase en daarmee de vorming van 1,25(OH)2D3 wat voor lagere fosfaatabsorptie in de darm zorgt
  • Klotho is een eiwit nodig voor de werking van FGF23
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke klachten krijg je bij hypofosfatemie?

A
  • rachitis (jeugd), osteomalacie (ouderen), verkrommingen, botbreuken en botpijnen door minder hydroxyapatiet
  • spierpijn en spierzwakte (waggelgang)
  • dysfunctie van hart en hersenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

welke oorzaken kunnen er zijn voor hypofosfatemie?

A
  • vitamine D deficientie, anorexie/malabsorptie,
  • toegenomen fosfaatuitscheiding door: hyperparathyreoidie, renale tubulaire ziekten, alcoholisme, diabetische ketoacidose,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

welke vormen van hyperparathyreoidie zijn er?

A
  • primair: toegenomen PTH-afgifte door primaire bijschildklierziekte
  • secundair: toegenomen PTH-afgifte door langdurig hypocalciemie
  • tertiair: autonome PTH-productie i.p.v. verhoogde productie in het kader van secundaire hyperparathyreoidie
25
welke klachten heb je bij hypercalciemie?
Neurologisch: concentratiestoornissen, depressie, verwardheid, coma, verminderde spierkracht GI: misselijkheid, braken, obstipatie, ulcus pepticum, pancreatitis Urologisch: polyurie (polydipsie), nierstenen Cardiaal: ritmestoornissen: bradycardie, AV-blok
26
wat zijn de oorzaken van hypercalciemie?
- primaire hyperparathyreoidie - skeletmetastasen - vitamine D intoxicatie/toename (sarcoidose, tuberculose) - thiazide-diuretica, hyperthyreoidie, immobilisatie
27
wie heeft risico op osteoporeuze fracturen?
- postmenopauze vrouwen > 60 - oudere mannen > 70 - mannen en vrouwen > 50 met eerdere breuk - corticosteroid gebruik > 3 maanden - verminderende lichamelijke activiteit
28
welke oorzaken zijn er voor verminderde botdichtheid?
- osteoporose - osteomalacie - metastasen - multiple myeloom - hyperparathyreoidie - anders
29
hoe ziet de botstructuur van wervels eruit?
eindplaten zijn van corticaal bot en het midden is spongieus
30
welke radiologische afwijkingen zie je bij osteoporose?
- verminderde botdichtheid - dunnere cortex - verlies secundaire bottrabeculae - biconcave/wig vormige wervels
31
hoe doe je de kwantitatieve analyse voor osteoporose?
- DEXA-scan: hoe meer calcium houdend bot hoe meer straling er teruggekaatst wordt - metacarpal cortical index: ratio corticaal en spongieus bot - Echo - MRI - rontgenfoto's: routineonderzoek
32
wat is Ward's triangle?
lijnen op het (heup)bot die voorkomen bij osteoporose
33
wat zijn Looser's zones?
zones waar botmatrix niet gemineraliseerd is, de afwijkingen lijken op fracturen maar zijn het niet. kenmerk van osteomalacie/rachitis, niet van osteoperose
34
wat is de score bij een DEXA-scan?
- T -1 tot -2,5 SD is osteopenie - T < 2,5 SD is osteoperose - Z-score: vergelijking met dezelfde leeftijd en zelfde geslacht
35
wat voor soorten hypofyse tumoren zijn er?
- NFA (niet-functionerend adenoom) - prolactinoom - GH: acromegalie - ACTH: Cushing - TSH: TSH-oma
36
waarom KAN een hypofyse tumor prolactine, GH en TSH maken?
deze producerende cellen ontstaan uit de dezelfde moedercel
37
wat voor soort gezichtsveldverlies krijgen mensen met een hypofysetumor?
drukt op het chiasma opticum en zorgt voor geleidelijke uitval van het temporale gedeelte van het gezichtsveld
38
wat is de behandeling van hypofysetumoren?
- transsphenoidale adenomectomie - radiotherapie - medicamenteus vaak combinatie van deze drie
39
waarom worden NFA's hypofysetumoren pas laat gediagnosticeerd?
ze geven geen klinische verschijnselen omdat ze geen hormonen produceren. pas wanneer het zo groot is dat het op het chiasma opticum drukt komen mensen
40
wat zijn de kenmerken van een prolactinoom?
- verhoogd prolactine onderdrukt de geslachtshormonen - prolactine wordt geremd door dopamine - klachten: osteoporose, galactorroe, laag libido, hoofdpijn
41
wat is de diagnostiek voor verhoogd prolactine?
< 15x normaalwaarde: eerst andere oorzaken uitsluiten; hypothyreoidisme, levercirrose, zwangerschap en medicatie daarna checken voor hypofyse adenoom >15x normaalwaarde is bijna altijd macroprolactinoom
42
wat zijn de kenmerken en klachten bij acromegalie?
- hoog GH EN hoog IGF-I - als het voor de pubertijd ontstaat worden deze mensen gigantisch - hoofdpijn, excessief zweten, gewrichtsklachten, moeheid, tintelingen, carpaal tunnel syndroom, opgezwollen lichaamsdelen, kraakbeen > bot
43
hoe diagnosticeer en behandel je acromegalie?
IGF-I meting (stabielere concentratie door de dag dan GH) remming GH door somatostatine injecties, zorgt wel voor glucose intolerantie. combinatie met Pegvisomant (GH-receptor antagonist)
44
wat voor botafbraak remmende medicatie is er?
- bisfosfanaten - anti- RANKL - oestradiol - strontinum ranelaat
45
wat voor wervelafwijkingen zie je bij osteomalacie?
alle wervels zijn biconcaaf
46
wat zijn de klinische gevolgen van wervelfracturen?
- acute en chronische pijn - kyfose - lengteverlies - afname beweeglijkheid - kortademigheid - GI-klachten - depressie - verlies onafhankelijkheid
47
wat zijn de meest ingrijpende redenen dat mannen op latere leeftijd minder osteoporotische fracturen krijgen?
- kortere levensverwachting - hogere piekbotmassa - ontbreken versneld botverlies tijdens menopauze
48
hoe remmen glucocorticoiden de botaanmaak?
zorgt voor versterkte apoptose van osteoblasten en osteocyten. ook effecten via andere orgaansystemen zoals de calciumbalans
49
wat is de FRAX-score?
fracture risk assessment, de kans dat de patient binnen 10 jaar iets breekt. neemt geen steroïd gebruik mee
50
wat is de niet-medicamenteuze behandeling van osteoporose?
- voldoende calcium en vitamine D inname - lichaamsbeweging, inactiviteit vermijden - niet roken - valpreventie - fysiotherapie
51
wat is de medicamenteuze behandeling van osteoporose?
- remmers van de botafbraak: oestrogenen (verhoogd risico borstkanker), SERM's (oestrogeen agonist op bot en antagonist op borstweefsel), bisfosfanaten (remming osteoclasten), denosumab (antilichamen tegen RANKL) - stimulatoren botaanmaak: teriparatide (nagemaakt PTH), romososumab (antilichaam sclerostine)
52
wat is de medicamenteuze behandelingspiramide bij osteoperose?
1. alendronaat of risedronaat (bisfosfonaat) 2. ibandronaat, raloxifen, strontium of denosumab 3. teriparatide
53
welke soort nierstenen zie je op een rontgenfoto?
calciumoxalaat en calciumfosfaat. de rest met CT
54
wat is de diagnostiek bij een niersteen?
- bloedonderzoek - urinesediment - radiologisch onderzoek - 24-uurs urine: calcium, oxalaat, urinezuur en citraat
55
welke soorten nierstenen heb je?
calciumoxalaat, calciumfosfaat, struvietstenen, urinezuurstenen, cystinestenen
56
wat zijn risicofactoren voor nierstenen?
hyperparathyreoidie, metabool syndroom, polycysteuze nierziekte, hoog vitamine D, jicht, te weinig drinken, lage urine pH
57
wat voor behandelingen heb je voor nierstenen?
- NSAIDS en alfa-blokker en wachten spontane losing - extracorporale shock wave lithotripsy (steen verpulveren) - ureterorenoscopie - percutane nefrolithotomie: door de rug heen met naald voor grote stenen in pyelum of calix
58
wat is de aangeraden inname voor calcium
minimaal 500mg kinderen en mensen met risico op osteoporose minimaal 1000-1200mg
59
waarom is er bij verminderde calcium inname nauwelijks verschil in de calcium serum spiegel?
het systeem vangt dit op. PTH stijgt lichtjes waardoor calciumexcretie in urine daalt, stijging actief vitamine D waardoor meer calcium absorptie uit de darm en toename botombouwactiviteit