1C3 week 1 Flashcards

1
Q

hoe vindt de signaaltransductie van kernreceptoren plaats?

A
  • Membraandiffusie of membraantransport
  • Binding aan receptor-dimeer (cytoplasma of kern)
  • Binding aan HRE
  • Dissociatie corepressors
  • Associatie coactivatoren
  • Activatie van transcriptie initiatie complex
  • Gentranscriptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe werken kernreceptoren?

A

het zijn eiwitten die zich in de kern van de cel bevinden, ligand afhankelijk. wanneer het hormoon bindt vindt er conformatieverandering plaats wat leidt tot activatie en directe transcriptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit welke domeinen bestaat een kernreceptor?

A
  • hormoon/ligand bindend domein
  • kernlokalisatie domein (zorgt dat receptor naar kern gaat)
  • DNA bindend domein
  • dimerisatiedomein
  • transactivatiedomein
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe kan het dat het schildklierhormoon verschillende effecten heeft in andere weefsels?

A

er zijn 2 verschillende schildklierreceptoren: TRalfa en TRbeta, die in verschillende weefsels voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn selectieve receptor modulators?

A

agonist werking in het ene weefsel en antagonist werking in het andere weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

met wat voor soort receptor worden signalen van hypothalamus naar hypofyse gestuurd en van hypofyse naar doelwitorgaan?

A

hypothalamus naar hypofyse: membraanreceptoren
hypofyse naar doelwitorgaan: kernreceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het hormoonbindingsdomein en het transductiedomein van een GPCR?

A

hormoonbindingsdomein: zorgt voor affiniteit en specificiteit van een hormoon. bestaat uit N-terminale deel en 3 extracellulaire loops
transductiedomein: geeft het signaal door. bestaat uit 3de intracellulaire loop en koppelt aan het G-eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke 3 families van GPCRs zijn er?

A

familie 1: deze zijn het belangrijkst
familie 2: PTH of GnRH gebruiken deze
familie 3: receptoren die calcium binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de werking van GPCRs?

A

bestaat uit 3 subunits en heeft gebonden GDP in de alfa-subunit, door interactie ligand en G-eiwit wordt GDP losgelaten en GTP gebonden en geeft het signaal door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe werkt de signaaltransductie in de cel na GPCR activatie?

A
  • Gs eiwit geactiveerd en signaal vermenigvuldigd
  • activatie adenylyl cyclase
  • omzetting van ATP in veel cAMP
  • activatie protein kinase A
  • PKA naar kern en interactie transcriptie regulatoren => transcriptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de werking van:
- agonist
- antagonist
- partiele agonist
- inverse agonist

A

agonist: hoge affiniteit aan receptor en induceert signaaltransductie met hoge effectiviteit
antagonist: bindt aan receptor maar induceert geen signaaltransductie
partiele agonist: bindt met variabele affiniteit, induceert signaaltransductie met variabele effectiviteit
inverse agonist: bindt aan inactieve vorm van receptor, remt de basale activiteit van de receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke 3 vormen van celcommunicatie via hormonen zijn er?

A

endocrien: via de bloedbaan naar doelwitcellen
paracrien: signaalmoleculen bereiken via intracellulaire vloeistof nabijgelegen cellen
autocrien: hormoon uit cel bindt op receptor van diezelfde cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe werkt de stimulatie van de hypothalamus naar de hypofyse?

A

de hypothalamus achterkwab hebben lange axonen tot in de hypofyse achterkwab en maken vasopressine en oxytocine
de korte uitlopers lopen naar de hypofyse voorkwab en maken releasing factors: TRH, GnRH, somatostatine, GRH, dopamine en CRH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe werkt de prolactine afgifte?

A

dopamine wordt gemaakt door de hypothalamus en onderdrukt constant de prolactine-afgifte. bij zoging vindt er remming van dopamine plaats, tegelijkertijd wordt er oxytocine afgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waarom moet je hormonen altijd vaker dan 1x checken?

A

hormonen hebben een hormoonspiegel met circadiaans ritme, op verschillende tijdstippen zijn er pieken en dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke zone in de bijnier maakt wat aan?

A

zona glomerulosa: aldosteron
zona fasciculata: cortisol
zona reticularis: DHEA (voorloper testosteron)
medulla: (nor)adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welk systeem reguleert de afgifte van de verschillende zones van de bijnier?

A

glomerulosa: angiotensine II en K+
fasciculata: ACTH
reticularis: ACTH
medulla: sympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe wordt cholesterol bij androgeen productie over het mitochondriale binnenmembraan getransporteerd?

A

via het StAR transporteiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is de eerste stap van de cholesterol omzetting in hormonen?

A

afsplitsen van de eerste zijketen tot pregnenolon door CYP450SCC

20
Q

wat zijn de effecten van cortisol?

A

remming eiwitsynthese in weefsels, toename vetzuuroxidatie en verlaging glucose gebruik, stimulering gluconeogenese en bloedsuikerspiegel

21
Q

wat zijn de klinische kenmerken van Cushings syndroom?

A

centrale adipositas, buffalo hump, glucose-intolerantie, spierzwakte, hypertensie, depressie, hematomen, hirsutisme, oligo- of amenorroe, abdominale striae, oedeem, atrofie van de huid en osteoporose

22
Q

welke diagnostiek zet je in bij Cushing syndroom?

A
  • cortisol excretie in 24 uur urine (beperkte sensitiviteit)
  • 1 mg dexamethason suppressietest, zeer gevoelige test. cortisol zal voor 1 dag dalen tenzij adenoom
  • middernachtsspeeksel cortisolconcentratie: hoge sensitiviteit en specificiteit, er mag geen bloed bijkomen
  • meting van cortisol in haar
23
Q

wat is de meest voorkomende oorzaak van
Cushing syndroom?

A

hypofyse adenoom (70%)

24
Q

hoe maak je onderscheid tussen pseudo cushing syndroom en cushing syndroom?

A

bij pseudo cushing zijn de middernachtsespeeksel en plasma cortisol gemiddeld lager dan bij Cushing

25
Q

wat is de behandeling bij Cushing?

A
  • 1ste keus: transsfenoidale adenomectomie. bij recidief 2de operatie (liever niet) of radiotherapie
26
Q

wanneer ga je denken aan Cushing?

A
  • meerdere progessieve kenmerken
  • ongebruikelijke symptomen voor de leeftijd
  • therapie resistentie DM en/of hypertensie
  • patienten met bijnierincidentaloom
  • kinderen met groeiredartatie
27
Q

leg de volgende woorden uit:
hyperplasie
hypertrofie
atrofie
metaplasie
differentiatie
neoplasie

A

hyperplasie: groei door toename celaantal
hypertrofie: groei door omvang cel
atrofie: afname omvang van orgaan
metaplasie: matuur weefsel van een ander orgaan in de plaats van originele weefsel
differentiatie: de mate waarin een groeistoornis de originele architectuur behoudt
neoplasie: abnormale, ongecoordineerde celgroei

28
Q

wat is het syndroom van Conn?

A

adenoom in de zona glomerulosa die aldosteron produceert

29
Q

wat is een feochromocytoom?

A

een catecholamine-producerende tumor in de bijnier. 1:100000

30
Q

wat zijn de klinische verschijnselen van hypocortisolisme/ziekte van Addison?

A

gewichtsverlies, hyperpigmentatie, hypotensie, zouthonger, vitiligo, moeheid, spierzwakte, anorexie, depressie, misselijkheid, braken, buikpijn

31
Q

wat zijn de oorzaken van primaire en secundaire bijnierschorsinsufficientie?

A

primair: TBC, auto-immuun, bijnierhypoplasie
secundair: hypofysepathologie, hoofdtrauma, geisoleerde ACTH deficientie, onttrekken van corticosteroiden

32
Q

wat zie je in het lab bij primaire bijnierschorsinsufficientie?

A

elektrolytstoornissen: hyponatriemie en hyperkaliemie
hypercalciemie
hypoglycaemie
anemie
eosinofilie en lymfocytose
hoog ACTH en laag cortisol

33
Q

welke diagnostiek doe je bij primaire en secundaire bijnierschorsinsufficientie?

A

primair: synthetisch ACTH-test -> als bijnier atrofisch is geen stijging van cortisol
secundair: insulinetolerantietest -> hypo opwekken
metopirontest -> remt laatste stap in cortisolaanmaak, hypofyse moet normaal gesproken meer ACTH maken

34
Q

wat is de behandeling van bijnierschorsinsufficientie?

A

15-30mg hydrocortison/dag volgens het normale cortisolritme.
bij vrouwen ook DHEA geven 50mg/dag

35
Q

wat zijn de effecten van corticosteroiden?

A
  • suppressie van cytokineproductie
  • inhibitie lymfocyten proliferatie
  • inhibitie antistofproductie
  • inhibitie fagocytose
36
Q

wat is de meest voorkomende oorzaak voor hypertensie?

A

90% essentieel -> onbekende oorzaak

37
Q

hoe werkt het RAAS-systeem?

A
  • angiotensinogeen -> angiotensine 1 o.i.v. renine
  • angiotensine 1 -> angiotensine 2 o.i.v. ACE
  • angiotensine 2 leidt tot vasoconstrictie en afgifte aldosteron
  • aldosteron geeft in distale nier activatie natrium/kalium pompen (natrium reabsorptie en kalium uitscheiding)
38
Q

welke verschijnselen zie je bij primair hyperaldosteronisme?

A

door aldosteron: EMC toename, HMV neemt toe -> hypertensie -> renine neemt af waardoor hypokaliemie en metabole alkalose

39
Q

wat is de therapie bij hyperaldostenorisme?

A
  • chirurgisch: adrenalectomie
  • medicamenteus: mineralocorticoid receptor antagonist: spironolactone en epleronon + diuretica: amiloride en thiazide diuretica
40
Q

wat zijn de symptomen van een feochromocytoom?

A

symptomen van stress reacties:
- hypertensie, hoofdpijn, transpireren, palpitaties, bleekheid, tremor, angst, buikpijn, gewichtsverlies
- treden in aanvallen op

41
Q

waarom mag je bij verdenking feochromocytoom geen bijnierpunctie doen?

A

kan aanleiding geven tot spontane release van catecholamines die levensbedreigend kunnen zijn

42
Q

hoe beinvloed stress de cortisol hypofyse bijnier-as

A

stress zorgt voor verhoogde afgifte CRH en vasopressine uit hypothalamus waardoor meer ACTH en cortisol. ook sympathische release van adrenaline en noradrenaline

43
Q

wat is het werkingsmechanisme van vasopressine en wat voor ziekte krijg je als je dit hebt?

A

via G-eiwit gekoppelde receptoren activatie zorgt voor stijging cAMP. zorgt voor waterresorptie in de nier, tekort geeft diabetes insipidus

44
Q

welke factoren spelen een rol bij de productie van aldosteron?

A

renine, angiotensine 1, angiotensinogeen, angiotensine 2, ACE, angiotensinereceptoren en kalium

45
Q

wat zijn de effecten van een adrenalectomie?

A

wegvallen aldosteronproductie: verhoogde natriumexcretie, lage natriumspiegel, hypovolemie, hypotensie, hyperkaliemie