1C1 HC week 3 Flashcards
portale triade
a. hepatica propria
ductus hepaticus
vena porta
functies lever
- metabole functie: koolhydraatmetabolisme (glycogenolyse, gluconeogenese), hormonaal, synthese vetzuren/lipoproteïnen/cholesterol, ketogenese, proteïne synthese (albumine, globuline en fibrinogeen), ureum synthese
- opslag functie: glycogeen, vitamine ADEK, vitamine B12, ijzer, koper
- excretie en secretie: gal, insulin-like growth factor 1 (IGF-1), antilichamen, cholesterol, vetzuren
- beschermende functie: zuivering transformatie en opruiming (ammoniak, toxines, hormonen, medicatie), Kuppfer cellen (ruimen onbekend materiaal in het bloed op)
- circulatoir: ‘voorkamer’ van het hart via de v. porta en a. hepatica
- stolling: productie en secretie stollingsfactoren (fibrinogeen I, prothrombine II, facotren V, VII, IX, X, XI, proteïne C, proteïne S, antithrombine)
levercirrose & portale hypertensie
door levercirrose neemt de weerstand over de lever toe waardoor portale hypertensie ontstaat. DIt zorgt voor een reactiecascade, waaronder vasodilatatie van de abdominale vaten. Hierdoor ontstaat een verminderd effectief circulerend volume, waardoor het RAAS geactiveerd wordt enhet lichaam natrium en water vast gaat houden om de bloeddruk op peil te houden. Uiteindelijk ontstaat een verhoogd plasmavolume en gaat de cardiac output omhoog, waardoor ook de bloedstroom door de v. porta omhoog gaat en er een vicieuze cirkel ontstaat.
complicaties levercirrose
ascites, spontane bacteriële peritonitis, hepatische encefalopathie, varices bloeding, hepatorenaal syndroom, hepatocellulair carcinoom
klinische symptomen levercirrose
kan lang asymptomatisch zijn.
hepatomegalie, icterus, ascites, spider neavi, splenomegalie, erythema palmare, flapping tremor, gynaecomastie
ernst ascites
graad 1: alleen bij echografisch onderzoek
graad 2: matig opgezette buik
graad 3: sterk opgezette buik
behandeling ascites
graad 1: geen
graad 2: zoutbeperking en diuretica
graad 3: drainage, zoutbeperking en diuretica
diuretica bij ascites
- eerste presentatie: spironolacton 100mg/dag, elke 7dgn verhogen, maximaal 400mg/dag, alternatief: epleneron 25mg/dag
- recidief of niet reagerend: spironolacton 100mg.dag en furosemide 40mg/dag, elke 7dgn ophogen, maximaal 400mg/dag en 160mg/dag
synthese van primaire galzouten in hepatocyt
galzouten worden gemaakt van cholesterol dat omgezet wordt in een galzuur (galzout/cholzuur)
conjugatie van galzouten
het cholaat/galzout gaat een binding aan met een aminozuur (meestal glycine of taurine), deze binding is een isopeptide binding. Er ontstaat een glycocholaat of taurocholaat. De OH-groepen zitten aan één kant van het molecuul waardoor er een hydrofiele kant en een hydrofobe/lipofiele kant ontstaan. Het molecuul is amfoteer (emulgator, gemengd lipofiel en hydrofiel).
vorming van galmicellen
als de concentratie van galzouten in de galgangen toeneemt en de CMC/kritische micellaire concentratie heeft bereikt (voor galzout ong. 2-5mM) worden spontaan uit de monomeren (amfotere moleculen) multimeren gevormd, dit zijn micellen. De hydrofobe gedeelten gaan naar elkaar toe, de polaire gedeelten gaan aan de buitenkant zitten. Doordat de micellen een polaire buitenkant hebben gaan ze een goede reactie aan met water en kunnen ze opgelost blijven.
secretie galmicel componenten door de hepatocyt
- lever synthetiseert maar een fractie van de galzouten, het merendeel recirculeert
- NTCP en OATP zijn betrokken bij het opnemen van galzouten uit de v. porta naar de hepatocyt
- BSEP, Steroline1/2, en MDR3 zijn betrokken bij het afgeven van galzouten vanuit de hepatocyt aan de galwegen
- dit is een zeer critisch gereguleerd proves, als er iets mis gaat is de uiteindelijke oplossing niet meer stabiel en krijg je steenvorming
- in de galwegen wordt een bicarbonaat rijke vloeistof toegevoegd, dit wordt net als in de pancreas hormonaal geregeld.
choleretisch effect
- hoe meer galzouten er zijn, hoe meer vloeistofsecretie
- choleretisch effect van galzout is 7-10 uL/umol galzout
- mensen met CF missen de secretie van bicarbonaat in de ductus, bij deze mensen is het gal dus geconcentreerder waardoor het risico op stase/steenvorming groter is
deconjungatie van galzouten door de darmflora
in het distale deel van de darm (terminale ileum, colon) deconjungeren bacteriën de resterende galzouten. Het aminozuur wordt er door de bacteriën afgneknipt, hierdoor wordt het galzuur hydrofoob en kan het passief opgenomen worden. Dit is een mechanisme voor het recyclen van galzouten
dehydroxylering van galzouten door de darmflora
andere bacteriën bewerken de gedeconjungeerde galzouten verder door de OH-groepen er af te halen (dehydroxylering). Het galzout wat hierbij o.a. ontstaat is ursodeoxycholaat/UDCA/ursodiol, dit is hydrofiel, niet-amfoteer, niet-(hepato)toxisch en wordt als oraal galzout bij galstenen en CF. Het heeft een choleretisch effect en spoelt dus galwegen door en remt de de-novo synthese van endogeen galzout in de hepatocyt.