1C1 HC week 2 Flashcards

1
Q

myenterische plexus/plexus van Auerbach

A

bevindt zich tussen longitudinale en circulaire spierlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

submucosale plexus/plevus van Meissner

A

bevindt zich alleen in de submucosa van de dunne & dikke darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

multi-unit innervatie

A

1 neuron stimuleert 1 spiercel met weingi tot geen intracellulaire koppeling, waardoor er een fijne spiercontrole is (bv. iris)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

unitary innervatie

A

1 neuron stimuleert 1 spiercel met veel intracellulaire koppeling, waardoor gecoördineerde contractie mogelijk is (bv. darmkanaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

actiepotentialen in het darmkanaal

A

slow waves: autoritmische oscillaties met een graduele respons tot de drempel bereikt wordt, waarna een actiepotentiaal wordt gegenereerd. Ze worden beïnvloed door lokale humorale, mechanische en rek stimuli en leiden tot ritmische contracties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dysfagie

A

passageklachten door de slokdarm (alarmsymptoom!!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

oorzaken dysfagie

A

maligne/benigne slokdarmtumor, ontsteking (refluxziekte, oesinofiele oesofagitis), extra-oesofagale tumor (schildklier/mediastinum), hiatus hernia, stricturen, divertikel, motiliteitsstoornis, neuromusculair/systemisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aanvullend onderzoek dysfagie

A

endoscopie (incl. biopten), manometrie, zuur-impedantie meting, slikvideo, CT-MRI scan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

achalasie

A

neuromusculaire stoornis van de slokdarm (1:100.000). Verlies van ganglioncellen in plexus myentericus m.a.g. disfunctie van inhibitoire neuronen (NOS) en distale oesofagus/LES.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 karakteristieken achalasie

A

geen peristaltiek én geen LES relaxatie (waardoor eten in slokdarm blijft staan en de slokdarm dilateert)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

behandelingsopties achalasie

A
  • pneumatische dilatatie: met ballon de LES oprekken
  • (chirurgische) myotomie: operatie om spiervezels van de LES in te snijden (nadeel: reflux –> fundus van maag om slokdarm vouwen)
  • porale endoscopische myotomie/POEM: met endoscoop ter plaatse van de kringspier deze doornemen (nadeel: reflux)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

GERD (gastro-oesofagale refluxziekte)

A

symptomen en/of schade aan de oesofagus mucosa t.g.v. terugstromen van maaginhoud in de oesofagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

behandeling GERD

A
  • leefstijlregels: afvallen, niet te veel eten in korte tijd, ophogen hoofdeinde bed
  • medicatie: protonpompremmers, evt. antacida, histamine-2-receptor antagonisten
  • antireflux chirurgie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gevolgen GERD

A
  • refluxoesofagitis
  • peptische stenose
  • Barrett oesofagus/Barrett carcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

peptische stenose

A

vernauwing van de slokdarm t.g.v. littekenvorming door langdurige refluxoesofagitis. Door de vernauwing ontstaan problemen met het passeren van voedsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Barrett oesofagus/Barrett carcinoom

A

vervanging plaveiselepitheel van de slokdarm door cilinderepitheel met intestinale differentiatie ter bescherming van het opkomende maagzuur, dit heet het Barrett syndroom. Een Barrett oesofagus is een voorloper van Barrett carcinomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ulcus

A

defect in het epitheel met een diameter van minimaal 5mm, doordringend tot in de submucosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

etiologie ulcus

A
  • Helicobacter pylori
  • gebruik NSAID’s/aspirine
  • maagkanker, andere infecties (CMV, helicobacter heilmannii), overige geneesmiddelen, M. Crohn, Zollinger Ellison syndroom, ischemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

behandeling ulcus

A
  • medicatie: protonpompremmers, histamine-2-receptor antagonisten
  • anti-H.pylori therapie: triple therapie: protonpompremmers met 2 antibiotica
  • staker NSAID
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

complicaties ulcus

A

bloeding, perforatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ulcus ventriculi

A

ulcus in de maag

22
Q

ulcus duodeni

A

ulcus in het duodenum

23
Q

nut van maagzuur secretie

A
  • destructie van pathogene bacteriën en virussen, denaturatie van toxische eiwitten
  • verbreking van waterstofbruggen in voedingseiwitten, wat leidt tot denaturatie. Dit bevordert hydrolyse door proteases in maag en darm
  • activering van pepsinogeen tot pepsine en van maaglipase
  • co-secretie intrinsic factor (IF), wat nodig is voor vitamine B12 absorptie
24
Q

muceuze cellen

A

produceren mucus

25
Q

EC-cellen/enterochromaffine cellen

A

geven histamine af

26
Q

hoofdcellen (maag)

A

maakt pepsinogeen en maaglipase

27
Q

pariëtale cellen

A

maken HCl en geven IF af

28
Q

D-cellen

A

maken somatostatine

29
Q

G-cellen

A

maken gastrine

30
Q

CCK

A

wordt afgegeven door het duodenum, stimuleert D-cellen in het antrum van de maag

31
Q

histamine H2-receptor antagonisten

A

blokkeren alleen histamine H2-receptoren (niet de klassieke H1-receptoren in luchtvaten en bloedvaten m.a.g. weinig bijwerkingen). Minder effectief dan protonpompremmers, niet bruikbaar bij Zollinger-Ellison sydroom. Remt groei H. pylori, maar grote kans op recidief bij staken therapie.

32
Q

protonpompremmers (bv. omeprazol)

A

inactiveren de protonpomp. PPI (zwakke base) neemt in de maag (waar de pH laag is) een proton op m.a.g. een reactie waardoor het molecuul verandert van een structuur met 3 ringen naar een structuur met 4 ringen. Molecuul kan nu binden aan protonpompen, waardoor de protonpomp irreversibel inactief wordt. Moet kort voor de maaltijd ingenomen worden.

33
Q

functie exocriene pancreas

A
  • secretie spijsverteringsenzymen in duodenum
  • secretie bicarbonaat in duodenum
34
Q

eiwitafbrekende (proteolytische) pro-enzymen

A

trypsinogeen, chumo-trypsinogeen, pro-elastase, pro-carboxypeptidases

35
Q

vetafbrekende (lipolytische) enzymen

A

pancreas lipase, pro-colipase

36
Q

koolhydraat afbrekende (glucosidische) enzymen

A

alfa-amylase

37
Q

acini (exocriene pancreas)

A

zijn betrokken bij secretie en synthese van eiwitten en enzymen, worden gestimuleerd door CCK en gastrine

38
Q

ducti (exocriene pancreas)

A

zorgen voor toevoegen van bicarbonaatrijke vloeistof, worden gestimuleerd door secretine

39
Q

werking acinaire cel

A
  • blaasjes emigreren naar apicale membraan en geven daar hun inhoud (enzym) af, daarna gaan de blaasjes weer de cel in.
  • wordt gereguleerd door CCK en de n. vagus
  • leidt tot een verhoging van intracellulair calcium, wat zorgt voor het exocytose proces (calcium-gemedieerde exocytose)
40
Q

werking ductulaire cel

A
  • AE (anion-exchanger) bevindt zich op het apicale membraan, samen met CFTR.
  • De AE secreteert bicarbonaat dat uitgewisseld wordt tegen chloride
  • chloride-ion gaat recirculeren via CFTR, dit wordt geactiveerd via secretine (bloed)
  • secretine activeert cAMP, en zorgt ervoor dat CFTR geactiveerd wordt en weer openstaat, dan kan chloride recirculeren en de bicarbonaatsecretie drijven
  • guanyline kan vanuit het lumen ook CFTR activeren, somatostatine remt de ductulaire secretie in de pancreas
41
Q

stimulatie pancreas secretie

A
  • cefale fase: via n. vagus stimulatie van zowel de ductulaire als acinaire secretie
  • gastrische fase: beperkte bijdrage vanuit maag, vasovagale reflexen (uitrekking maag) hebben een klein beetje invloed
  • intestinale fase: als zure inhoud vanuit de maag komt worden cellen geactiveerd. De I-cel geeft CCK af en wordt gestimuleerd door vetzuren, aminozuren, peptiden en CCK-RF. De S-cel geeft secretine af en wordt bij pH <4.5 gestimuleerd.
42
Q

trypsine

A

Trypsine is een algemeen eiwitsplitsend enzym dat door de acini van de pancreas wordt afgegeven, afgifte wordt gestimuleerd door CCK.
Als er geen voedsel meer in het duodenum is, gaat trypsine CCK-RF afbreken, m.a.g. dat de acinare pancreas stopt met de trypsine secretie.

43
Q

preventie pancreas-zelfvertering

A
    • Zymogenen worden in een inactieve (pro-)vorm aangemaakt (m.u.v. lipase en α-amylase: deze worden in blaasjes veilig door de cel getransporteerd). De activatie van de inactieve enzymen vindt plaats in het duodenum, door het enzym enterokinase dat in de wand van het duodenum zit. Enterokinase activeert alleen trypsine, vervolgens activeert trypsine alle andere pro-enzymen.
  • cellulaire sequestratie van zymogenen in granulae
  • verpakt tezamen met trypsin inhibitor (TI)
  • zymogeen secretie en activering in gescheiden compartimenten (enterokinase exclusief in duodenum)
44
Q

exocriene pancreasinsufficiëntie

A

verminderde productie en secretie van pancreasenzymen

45
Q

oorzaken exocriene pancreasinsufficiëntie

A
  • aantasting/verlies pancreasparenchym (acute necrotiserende pancreatitis, chronische pancreatitis door alcoholmisbruik, CF)
  • obstructie (chronische pancreatitis, pancreascarcinoom)
  • verminderde stimulatie van pancreas om enzymen uit te scheiden (M. Crohn)
  • verminderde werking van pancreasenzymen
  • dyssynergie pancreassappen en voedsel (na pancreaschirurgie, gastric bypass)
46
Q

klinische verschijnselen exocriene pancreasinsufficiëntie (ontstaan pas bij afname enzymsecretie >90%)

A

buikpijn, gewichtsverlies, steatorroe, vitamine ADEK deficiënties

47
Q

diagnostiek exocriene pancreasinsufficiëntie

A
  • faeces elastase: normaal >0.2
  • ontlastingsevaluatietest: vetbalans, bij gezonde personen <7% vet in ontlasting laatste 3 dagen
  • C-triglyceride ademtest
48
Q

functie endocriene pancreas

A

bloedsuikerregulatie d.m.v. hormoonproductie (insuline, glucagon)

49
Q

diagnostiek acute pancreatitis

A

o.b.v. klinische tekenen en serum amylase en lipase 3x hoger dan normaalwaarden

50
Q

ogilvie score

A

0: geen dysfagie, normaal dieet mogelijk
1: able to eat some solid foods
2: able to eat semi-solid foods
3: able to swallow liquids only
4: unable to swallow anything

51
Q

Schatzki ring

A

ringvormige vernauwing distaal in de slokdarm, belangrijkste oorzaak van dysfagie. Het is een goedaardige afwijking (mucosa of spierweefsel), geen carcinoom. Behandeling is in principe niet nodig, maar bij herhaaldelijk klachten is dilatatie nodig