1B1 week 1 Flashcards

1
Q

Waar bestaat het hart uit aan de binnenkant?

A

endocard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zorgt het myocard voor in het hart?

A

voor de contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de buitenkant van het hart?

A

epicard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke organen krijgen vooral bloed in rust?

A

spijsverteringsorganen en nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke delen van het lichaam krijgen vooral bloed bij inspanning?

A

skeletspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar bestaat de tunica intima uit?

A
  • Endotheelcellen
  • Subendotheliale laag –> gladde spiercellen + vezels
  • Lamina elastica interna
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar bestaat de tunica media uit?

A

Bestaat uit gladde spiercellen –> circulair gerangschikt
Elastische lamellae/vezels –> wisselende hoeveelheden om druk op te vangen
Geen fibroblasten –> extracellulaire vezels afkomstig van gladde spiercellen
Lamina elastica externa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar bestaat de tunica adventitia uit?

A
  • Bestaat uit bindweefsel –> vooral collagene vezels; longitudinaal
  • Vasa vasorum –> bloedvaten –> voorzien de grotere vaten van bloed t/m buitenste deel media (meer in venen)
  • Nervi vascularis –> betrokken bij vasoconstrictie en vasodilatatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe groter het vat, hoe … glad spierweefsel.

A

Hoe groter het vat, hoe meer glad spierweefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In welk type arterie zit het meeste elastine?

A

De elastische arterie bevat veel elastine en kan daardoor goed druk opvangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welk type bloedvat is het grootste drukverschil?

A

arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welke bloedvaten is de oppervlakte het grootst en in welke bloedvaten is het volume het grootst?

A

Het oppervlak ter plaatse van de capillairen is het grootst en het volume is het grootst in de venen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke typen arteriën heb je?

A

Elastische arterien –> grote arterien, bv aorta
Musculeuze arterien –> middelgrote arterien, meest benoemde in het lichaam
Arteriolen –> tunica media 1-3 spiercellen dik –> zorgen voor de bloeddrukregulatie

Musculeuze arterien zijn vooral belangrijk voor de regulatie van de bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar zorgt de elasticiteit van de arteriën voor?

A

De elasticiteit van de arterien zorgt voor een opslag van energie tijdens de systole, waardoor het bloeddruk verval tussen systole en diastole wordt verkleind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat voor type arterie is de aorta bij de geboorte?

A

Bij de geboorte is de aorta een meer musculeuze arterie die in de loop van de tijd meer elastisch wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar bestaan capillairen uit?

A

capillairen bestaan uit enkel endotheelcellen waar slechts 1 erytrocyt doorheen past

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe zijn capillairen in de nieren en in de hersenen?

A

Gefenestreerd in nier en lever –> filtratie
Impermeable bij hersenen –> bloed-hersenbarriere (je wil geen schadelijke stoffen in je hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe is het lumen van venulen tov de vaatwanddikte?

A

Alle venulen hebben relatief groot lumen in relatie tot vaatwanddikte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem 4 kenmerken van lymfevaten

A

Lymfevaten
- Dunwandig
- Voeren overtollig vocht uit weefsel af
- Histologisch niet te onderscheiden van vene
- Eindigen in ductus thoracicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is arteriosclerose?

A

verharding van de vaatwand
–> atherosclerose is een vorm hiervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke 2 vormen van arteriosclerose heb je?

A
  • Excentrisch (een deel van de vaatwand) –> atherosclerose
  • Concentrisch (helemaal circulair)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar vindt Monckebergse media sclerose voornamelijk plaats?

A

vind met name plaats op musculeuze arterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke 2 typen van arteriosclerose heb je?

A

2 typen:
Hyaline arteriosclerose –> treedt ook op bij diabetes
Hyperplastische arteriosclerose
–> treden beide op bij hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe ontstaat atherosclerose?

A

Begint met fatty streak –> endotheel schade –> vet kan ophopen onder de vaatwand (lipides, niet vetcellen)

Door deze ophoping gaat de anti-trombogene werking van de endotheelcellen verloren en ontstaan er bloedpropjes aan de plaque.

Je krijgt een ateroom –> ophoping van lipides
–> wordt gevormd met een fibreuze kap –> als deze kap scheurt, ontstaat er een trombus en wordt het vat afgesloten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar zorgt atherosclerose voor en waar kan dat toe leiden?

A

Atherosclerose zorgt voor verstijving van de vaatwand en kan uiteindelijk leiden tot dissectie, ruptuur, aneurysma en een hartinfarct. Een hartinfarct ontstaat dus wanneer de atherosclerose de doorstroom van bloed in de coronairvaten verhindert, waardoor de hartspier beschadigd raakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de risicofactoren van atherosclerose?

A
  • Genetisch
  • Leeftijd
  • Geslacht (M > F, tot menopauze)
  • Hyperlipidaemie
  • Hypertensie
  • Roken
  • Diabetes Mellitus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een aneurysma?

A

verbreding van de vaatwand –> ziekte van de tunica media
–> treedt meeste op in aorta, want grote druk
–> ontstaat als gevolg van verslapping van de vaatwand
Het bloed hoopt op in de holten en stolt daar als gevolg van de kapotte endotheellaag. Als de verwijding te dik wordt, zal het bloedvat kapot knappen en ontstaat er een bloeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de risicofactoren voor een aneurysma?

A
  • Athersclerose –> met name abdominaal
  • Hypertensie
  • Bindweefselziekten (Marfan, Ehlers-Danlos) –> met name thoracaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is een dissectie?

A

ziekte van de tunica media
- Kleine scheur in tunica intima
- Bloed in de tunica media
- Komt door zwakte in tunica media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de risicofactoren voor een dissectie?

A
  • Hypertensie
  • Bindweefselziekten (Marfan, Ehlers-Danlos)
  • Tijdens zwangerschap (zeldzaam)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat kan er gebeuren in de musculeuze en elastische arterie bij atherosclerose (tunica intima)?

A

Tunica intima (atherosclerose)
Musculeuze arterie (coronair) –> risico op hartinfarct
Elastische arterie – aneurysma – ruptuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat kan er gebeuren in de musculeuze en elastische arterie bij hypertensie bv (tunica media)?

A

Tunica media (hypertensie, bindweefselziekte)
Elastische arterie – aneurysma
Elastische arterie – dissectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe zijn de binnen- en buitenkant van de cel geladen in rust?

A

De binnenkant van de cel is in rust negatief geladen, de buitenkant is juist positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar willen de verschillende ionen heen in rust?

A

In rust zullen natrium, calcium en chloride de cel in willen en kalium de cel uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke 2 soorten transporteiwitten (eiwit gefaciliteerd transport over het membraan) zijn er?

A
  • Kanalen
  • Carriers –> moeten elke keer een conformatieverandering aangaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de kenmerken van poriën?

A

Porie bv connexons
- Langdurig open
- Diffusie van vele moleculen tegelijkertijd; weinig selectief
- Transport met gradient mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de kenmerken van kanalen?

A

Kanaal bv Na-kanaal
- Twee toestanden: open en gesloten
- Indien open: diffusie van vele moleculen tegelijkertijd; ion-selectief
- Transport met gradient mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de kenmerken van carriers?

A

Carrier Bijv. GLUT (glucose transporter)
- Conformatie verandert beurtelings tijdens transport
- Diffusie van één of enkele moleculen tegelijkertijd; selectief
- Transport met gradient mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de kenmerken van pompen?

A

Pomp Bijv. Na;K-ATPase
- Conformatie verandert beurtelings tijdens transport
- Transport van één of enkele moleculen tegelijkertijd; selectief
- Transport tegen gradient in, dus input van extra energie nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is passief transport?

A

‘downhill’, met de elektrochemische gradient mee, gedreven door de potentiele energie in deze gradient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is actief transport?

A

‘uphill’, tegengesteld aan de elektrochemische gradiënt
- direct gedreven door: ATP hydrolyse = primair
- indirect gedreven door bijv. ‘downhill’ symport van ander ion/molecuul, ‘downhill’ antiport van ander ion/molecuul = secundair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar is de rustmembraanpotentiaal van afhankelijk?

A

Rustmembraanpotentiaal is afhankelijk van de evenwichtspotentiaal van de verschillende ionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de evenwichtspotentiaal?

A

(Nernstpotentiaal) de potentiaal die je moet aanleggen over de membraan om netto iontransport over de membraan tegen te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe verder de evenwichtspotentiaal van een ion verwijderd is van de rustmembraanpotentiaal, hoe … dit ion de cel in wil.

A

Hoe verder de evenwichtspotentiaal van een ion verwijderd is van de rustmembraanpotentiaal, hoe liever dit ion de cel in wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Waardoor wordt de rustmembraanpotentiaal van een cel in rust voornamelijk door bepaald?

A

In een (spier)cel in rust wordt de rustmembraanpotentiaal voornamelijk bepaald door K+-kanalen met een relatief grote permeabiliteit (dus er staan veel kaliumkanalen open).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Vm (membraanpotentiaal) = ?

A

Vin – Vout = Vm (membraanpotentiaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Noem kenmerken van de Na-K pomp

A

Na-K pomp
–> secundair actief transport
–> vindt plaats onder hydrolyse van ATP
–> ATP wordt gebruikt om vormverandering te bewerkstelligen
–> zit in het plasmamembraan en transporteert 3 natriumionen naar buiten en 2 kaliumionen naar binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat doet een uniporter?

A

transporteert 1 molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat doet een antiporter?

A

transporteert meerdere moleculen in tegengestelde richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat doet een symporter?

A

transporteert meerdere moleculen, maar in gelijke richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is de rustmembraanpotentiaal?

A

het membraanpotentiaal waarbij netto geen ladingstransport plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe ontstaat een actiepotentiaal?

A

Een actiepotentiaal ontstaat door opening van voltage-gevoelige kanalen.
–> als de depolarisatie niet boven de drempel komt dan fade die out

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe ontstaat een actiepotentiaal in een zenuwcel of skeletspiercel?

A

In een zenuwcel of skeletspiercel ontstaat een actiepotentiaal doordat plotseling natriumkanalen kortstondig openen: Pna gaat omhoog
Na+ ionen stromen de cel in waardoor de Vm via minder negatief naar positief omslaat.
Door depolarisatie stijgt vervolgens Pk+ ook: K-ionen stromen naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat gebeurt er verder nog in een zenuwcel?

A

In en zenuwcel gaan even later ook calciumkanalen open –> actiepotentiaal wordt verbreed
Calciumkanalen sluiten veel minder snel en daardoor blijft de calciumstroom gehandhaafd –> depolarisatie houdt veel langer aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe is een kanaaleiwit opgebouwd?

A

Een kanaaleiwit is opgebouwd uit 24 transmembraan helices. Deze alfa-helices vormen 4 setjes van 6 helices. De alfa helix die in het midden zit is de voltage sensor en is positief geladen (s4) –> Is omringd door 5 andere alfa helixen. De alfa helix zal zich richting het negatieve gedeelte keren. Dat houdt in dat deze bij de cel in rust richting de intracellulaire zijde van het membraan staat en tijdens de depolarisatie richting de extracellulaire zijde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat doet de Na+/Ca+ exchanger?

A

Niet alleen ionkanalen maar ook de Na+/Ca+ exchanger (NCX) draagt bij aan ionstromen tijdens de ventriculaire actiepotentiaal.

Nadat de natrium en calcium naar binnen gaan, gaat er ook een stroom lopen door NCX.
Tijdens de depolarisatie versterkt het de calciuminflux en later verwijdert het calcium om contractie te beeindigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Welk deel van het geleidingssysteem in de hartspier bepaalt het meest het ritme?

A

SA knoop bepaalt het snelste ritme en stuurt daardoor dus de hele impulsgeleiding en frequentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is de funny current?

A

De funny stroom is een natrium stroom die gaat lopen als de spanning onder de drempelwaarde van natrium ligt. Het veroorzaakt de automatische activatie van actiepotentialen, samen met T-type Ca kanalen.

59
Q

Wat doen L-type calcium kanalen?

A

L-type inactiveert langzaam en zorgt voor oplopen membraanpotentiaal. –> veroorzaakt plateaufase

60
Q

Wat doen T-type calcium kanalen?

A

T-type inactiveert heel snel, helpt om membraanpotentiaal even te versterken zodat L-type kanaal opengaat.

61
Q

Waarvan is er sprake bij hyperkaliëmie en waar kan dit tot leiden?

A

een verhoging van de extracellulaire kaliumconcentratie –> spier tetanus, hartritmestoornissen of een hartstilstand

62
Q

Waarvan is er sprake bij hypokaliëmie en waar kan dit tot leiden?

A

een verlaging van de extracellulaire kaliumconcentratie –> kan leiden tot spierzwakte of hartritmestoornissen

63
Q

Wat is het principe van rechtvaardigheid?

A

de plicht om personen de mogelijkheden en middelen te geven die hen toekomen

64
Q

Wat is het utilisme?

A

het grootst mogelijke goed voor de grootste groep mensen
–> kosteneffectiviteit (verhouding tussen kosten en effectiviteit van iets): zoveel mogelijk gezondheidswinst voor zoveel mogelijk patienten voor een zo laag mogelijke prijs.
–> 80.000 euro per quali (levensjaar dat in goede gezonheid is gespendeerd)

Bezwaren: ziekte van Pompe, IVF, palliatieve zorg, langdurige zorg

65
Q

Wat is het egalitarisme?

A

mensen dienen gelijk behandeld te worden
Gelijkheid is uitgangspunt: ongelijkheid is alleen acceptabel voorzover die ten goede komt van de meest benadeelden

66
Q

Wat is het sufficientarianisme?

A

alle mensen moeten voldoende krijgen

67
Q

Wat is het prioritarisme?

A

naarmate mensen slechter af zijn, verdienen zij meer prioriteit

68
Q

Welke 4 domeinen van rechtvaardigheid zijn er?

A
  1. Verdelende (distributive) –> hoe moeten we onze zorg verdelen
  2. Corrigerende –> bv schade bieden door ziekenhuis na fout van arts
  3. Vergeldende (retributive) –> strafrecht
  4. Contributieve –> maatschappij beter maken, alle beroepen die een bijdrage leveren zijn verschillend
69
Q

Wat is procedurele rechtvaardigheid?

A

procedure om een rechtvaardige uitkomst te krijgen en een onafhankelijk criterium voor wanneer de uitkomst dan eerlijk is

70
Q

Noem een voorbeeld van pure, perfecte en imperfecte procedurele rechtvaardigheid

A

Pure procedurele rechtvaardigheid –> loterij
Perfecte procedurele rechtvaardigheid –> taart verdelen
Imperfecte procedurele rechtvaardigheid –> strafrecht

71
Q

Wat is eerlijkheid (fairness)?

A

iedereen die het aangaat is het eens met de regels op grond waarvan een verdeling gemaakt wordt

72
Q

Wat houdt het first principle in?

A

elk individu heeft toegang tot de grootst mogelijke set van vrijheden die bij iedereen gelijk is

73
Q

Wat houdt het second principle in?

A

sociale en economische ongelijkheden zijn toelaatbaar, maar iedereen kan elke sociaal-economische status behalen

74
Q

Wat houdt het maximin principle in?

A

maximaliseer de minimaalste middelenverdeling

75
Q

Waar in de hartspier is er geleidingsweefsel te vinden?

A

Er zit alleen echt geleidingsweefsel doorlopend naar bundel van His en naar netwerk van Purkinje. Tussen SA knoop en AV knoop geen geleidingsweefsel.

76
Q

Op welk moment vindt er in de hartspier depolarisatie plaats en kan je dat meten als actiepotentiaal?

A

Op het moment dat het myocard elektrisch wordt geactiveerd vindt er depolarisatie plaats en kan je dat meten als actiepotentiaal.

77
Q

Welke cellen kunnen uit zichzelf depolariseren?

A

Pacemakercel kan uit zichzelf depolariseren. Ook de purkinje vezels kunnen uit zichzelf depolariseren.

78
Q

Wat zijn de stappen voor de depolarisatie van het hart?

A
  1. bezemcontractie wanneer de prikkel van SA- naar AV-knoop loopt
  2. depolarisatie van septum (van links naar rechts)
  3. prikkel loopt richting apex
  4. linker en rechter ventrikel depolariseren
  5. basale deel van de laterale wand van de ventrikel depolariseert (dus de linker kamer depolariseert niet in 1 keer)
79
Q

Wat is de voornaamste functie van de SA-knoop?

A

prikkelformatie, trage geleiding

80
Q

Wat is de voornaamste functie van de AV-knoop?

A

pauze maken tussen activatie van de boezem en de kamer –> willen helemaaal niet snel zijn, trage geleiding

81
Q

Waar willen de bundel van His en purkinje vezels voor zorgen?

A

Bundel van His en netwerk van Purkinje kunnen wel heel snel prikkels doorgeven, want die willen er juist voor zorgen dat de hele kamer in een keer wordt geactiveerd.

82
Q

Hoe controleert het hart de aanmaak van de hartslag?

A
  • Aanpassen steilheid fase 4
  • Drempel verlagen die nodig is voor depolarisatie
  • Drempel verhogen die nodig is voor depolarisatie
83
Q

Wat is het depolarisatiefront?

A

bewegend front van cel A richting cel C (doordat als cel A depolariseert, iets later ook cel B depolariseert enz.)
Positieve front (depolarisatie) in de richting van de positieve elektrode geeft een positieve uitslag.

84
Q

Wat krijg je als je horizontaal meet in de richting waarvan het (depolarisatiefront) gebeurt?

A

Als je horizontaal meet in de richting waarvan het gebeurt krijg je een vlakke lijn –> potentiaalverschil van 0.

85
Q

In hoeveel seconden is het hele ventrikel gedepolariseerd?

A

In 90 ms is het hele ventrikel gedepolariseerd.

86
Q

Wat zie je op het ECG?

A

Je ziet op een ECG alleen de activatie van het myocard.

87
Q

Wat betekenen de verschillende toppen op een ECG?

A

P-top: boezem activatie (depolarisatie atria)
QRS-complex: kamer activatie (depolarisatie ventrikels)
T-top: repolarisatie kamers

88
Q

Wat betekent het als je niks registreert bij het meten van een depolarisatiefront?

A

Dat je niks registreert betekent niet per se dat er niks gebeurt, maar dat je niet meet in de richting waarin het gebeurt.

89
Q

Hoe zorgt de parasympathicus voor een verlaagde hartfrequentie?

A
  • de depolarisatie drempel verhogen
  • extra repolarisatie
  • uitwisseling van ionen remmen/funny current remmen
90
Q

In welke richting meet je bij aVR, aVL en aVF?

A

Augmented VR –> meet in richting rechterarm
Augmented VL –> meet in richting linkerarm
Augmented VF –> meet in richting voet

91
Q

Wat bepaalt de richting en de grootte van de vector?

A

Vector bepaalt door hoe hart samenknijpt –> meestal naar punt hart (linksonder)
Grootte van de vector bepaalt de uitslag

92
Q

Wat voor uitslag heb je bij een kleine hoek tov je meetas? En andersom?

A

Met een kleine hoek tov je meetas heb je een grote uitslag, met grote hoek heb je een kleine uitslag.

93
Q

Wat is de hartas?

A

richting van de depolarisatievector van het ventrikel in het frontale vlak
–> kijken naar het QRS-complex
–> driehoek van Einthoven gebruiken want frontale vlak

94
Q

Hoe kan je de hartas bepalen?

A

Methoden:
- Grootste uitslag/loodrechte uitslag
- 2 haakse afleidingen

95
Q

Wat is afleiding I?

A

rechterarm -, linkerarm +

96
Q

Wat is afleiding II?

A

rechterarm -, linkerbeen +

97
Q

Wat is afleiding III?

A

linkerarm -, linkerbeen +

98
Q

Waar ligt de normale hartas?

A

tussen de -30 en 90 graden/ in kwadrant rechtsonder (voor patiënt linksonder)

99
Q

Wat is de bijzonderheid van de hartspier?

A
  • Continue in actie
  • Vezels in meerdere richtingen
  • Efficiëntie pomp functie
100
Q

Waar staan de verschillende banden in een sarcomeer voor?

A

Tussen de twee Z-lijnen vinden we 1 sarcomeer.
A-band (a staat voor anisotroop –> vertoont in verschillende richtingen ander gedrag)
I-band –> isotrope band –> gaat in verschillende richtingen hetzelfde doen
H-band –> helder licht –> kijken naar de kleur
M-lijn –> midden

101
Q

Wat gebeurt er bij contractie van een spier?

A

Bij contractie schuiven de actine en myosine filamenten over elkaar heen.

102
Q

Hoe liggen cellen in de hartspier en hoe zijn ze verbonden?

A

In de hartspier liggen ze vertakt, door die vertakkingen zorg je dat de hartspier heel sterk is.
Ze zijn verbonden door intercalair schijf (intercalated disk) en de kernen liggen centraal.

103
Q

Hoe zitten de hartspiercellen aan elkaar vast en hoe communiceren ze?

A

Ze zitten aan elkaar vast door desmosomen –> verankeringen in het celmembraan (sarcolemma)
De gap junctions zorgen ervoor dat stoffen en elektrische signalen van cel naar cel kunnen.

104
Q

Op welke schijf in een sarcomeer zitten de actinefilamenten vast?

A

Actinefilamenten zitten op de Z-schijf vast.

105
Q

Welk stofje zit er aan myosine en waar zorgt die voor?

A

Aan myosine zit een stofje genaamd Titine, zit als een soort navelstreng, lifeline aan de Z-schijf vast. Die zorgt ervoor dat je kunt voelen hoever is die sarcomeer nou eigenlijk uitgerekt en wat gaan we nu doen

106
Q

Wat is nebuline?

A

Nebuline bij actine is als titine bij myosine –> strek sensor en verankert actine

107
Q

Wat doet tropomyosine?

A

reguleert actine/myosine interactie

108
Q

Wat doet troponine T?

A

bindt aan tropomyosine

109
Q

Wat doet troponine C?

A

bindt calcium

110
Q

Wat doet troponine I?

A

bindt actine en remt contractie (inhibitie)

111
Q

Waar is de scharnier voor nodig in het dikke filament (myosine filament)?

A

De scharnier, hinge region is van belang om de kracht te genereren.
Kop en scharnier zitten vast aan staart.

112
Q

Wat doet myomesine?

A

Myomesine geeft de stevigheid aan de M-band, want die verankert die myosine.

113
Q

Wat doet creatine kinase?

A

Creatine kinase zorgt ervoor dat de energie kan worden gegenereerd in dit gebied, zit aan de M-band.

114
Q

Hoe is myosine verankert aan de Z-schijf?

A

Myosine verankert door titine aan de Z-schijf, verankert door telethonine.

115
Q

Waar zorgt de Cap Z voor?

A

Cap Z zorgt ervoor dat het 1 mooi glad geheel is.

116
Q

Hoe zit de sarcomeer verankert aan de celmembraan en verbonden met de matrix?

A

Via actine zit de sarcomeer verankert aan integrines. Integrines gaan door de celmembraan heen en binden aan de ene kant aan je matrix en aan de onderkant hebben ze connectoren die zich verbinden met de sarcomeer –> sacromeer zit verankert aan de celmembraan en verbonden met de matrix

117
Q

Wat is cardiomyopathie?

A

Cardiomyopathie: ziekte van cytoskelet of sarcomeer –> druk overloop in het hart verloopt niet goed

118
Q

Noem een vorm van verworven cardiomyopathie

A

Verworven: hypertrophe cardiomyopathie –> hartwand is verdikt volume verkleint

119
Q

Wat is non compactie cardiomyopathie?

A

non compactie cardiomyopathie –> hartspiercellen willen niet goed aan elkaar vastzitten en dan blijft het een soort spons

120
Q

Wat is gedilateerde cardiomyopathie?

A

Gedilateerde cardiomyopathie –> ventrikels en atria rekken uit, omdat ze de spanning eigenlijk niet goed kunnen waarborgen, dus hartwand verdund, volume is vergroot

121
Q

Hoe werkt de contractie van de hartspier (in detail)?

A

Tussen 2 actines zit een myosine bindingsplaats. De tropomyosine kan in deze hoek verplaatsen, dat doet die op het moment dat de troponine I van deze site los kan laten, dat gebeurt als er calcium bindt. Als er calcium bindt aan tropinine C krijg je conformatieveranderingen en dan trekt het hele boeltje in een gleuf, dan komt er op het actine een myosine bindingsplaats vrij. Daar kan het myosine eventueel aan binden.

122
Q

Waarom is er calcium nodig voor de contractie?

A

Calcium nodig, omdat er anders geen bindingsplaats is voor myosine.

123
Q

Wat gebeurt er als er natrium de cel in komt met het calcium?

A

Op het moment dat er Na influx is in de cel komt het via het natriumkanaal binnen en krijg je een actiepotentiaal (AP) –> T-tubulus (transversaal, instulping celmembraan) zorgt voor enorme oppervlaktevergroting van membraan tov de cel

Kanalen in T-tubuli zijn anders dan de kanalen in de rest van de cel. Vooral in T-tubulus gaan calciumkanalen openstaan –> calcium cel in (calcium uit t-tubulus) –> komt bij rionudine receptor (op endoplasmatisch reticulum, sarcoplamatisch reticulum) –> rionudine receptor geactiveerd door calcium –> gaat calcium uitspugen –> calcium in de cel en kan bij sarcomeer terechtkomen –> contractie

124
Q

Wat gebeurt er met calcium bij een repolarisatie? (wat leidt tot relaxatie)

A

Bij een repolarisatie wordt het calcium opgenomen in het sarcoplasmatisch reticulum (eiwitten die kunnen binden) –> op sarcolemma gaan kanalen open, zodat calcium naar buiten kan gaan

125
Q

Wat doet phospholambam?

A

Phospholambam (PLB) zorgt ervoor dat calcium weer in sarcoplasmatisch reticulum kan worden opgenomen., verhoogt dus Ca uptake door SR

126
Q

Wat doet het fosfaat dat vrijkomt bij de contractie?

A

P kan binden aan troponine I en PLB –> bevorderen relaxatie spier
Een contractie waarbij dus dat fosfaat vrijkomt heeft dus tegelijkertijd een invloed op de relaxatie, want je kunt niet samentrekken als je niet ook relaxeert.

127
Q

Waar bevinden de L-type calciumkanalen zich in de T-tubulus in de skeletspier en waar zorgt dit voor?

A

In de skeletspier zitten de L-type calciumkanalen in de T-tubulus vrijwel aan de ryonudine receptoren van het sarcoplasmatisch reticulum –> heel snel verhoging calciumconcentratie bij sarcomeer

Je hebt dus maar heel klein beetje calcium nodig om direct veel vrij te maken uit sarcoplasmatisch reticulum –> effectief systeem

128
Q

Waar bevinden de T-tubuli zich in de hartspier?

A

T-tubuli liggen in hartspier wat meer bij de Z-lijn en er zijn er minder. De andere plek van de T-tubuli heeft waarschijnlijk te maken met reguleren van contraheren en relaxatie.
Calciumkanalen in T-tubuli niet direct verbonden met ryonudine receptor van het sarcoplasmatisch reticulum van de hartspiercel –> liggen wel in de buurt

Er zijn meerdere plekken waar het calcium de cel binnen kan komen (NCX etc.)

129
Q

Wat zijn de verschillen tussen de elektromechanische koppeling in de skeletspier en in de hartspier?

A

skeletspier:
- RyR1
- directe LCC-RyR koppeling
- weinig Ca-transport door LCC
- bulk Ca komt uit SR
- geen rol NCX

hartspier:
- RyR2
- geen fysieke koppeling
- veel Ca transport door LCC
- deel Ca komt van extracellulair
- versterkende rol NCX

130
Q

Waarom bevordert activatie cAMP afhankelijk eiwitkinase (PKA) in de hartspier door noradrenaline zowel contractie als relaxatie?

A

Noradrenaline bindt aan de beta adrenerge receptor (meeste aan buitenkant hartspiercel) –> zetten systeem in gang en maken cAMP –> forforyleren fosfolamban en fosforyleren ryonudinereceptor en calciumkanalen dus daarom bevordert het zowel contractie als relaxatie

131
Q

Wat is de invloed van dobutamine op cAMP?

A

Dobutamine, beta adrenerge agonist –> verhoogt cAMP in de cel

132
Q

Wat is de invloed van PDE remmers op cAMP?

A

PDE remmers (remt cAMP afbraak) –> hogere cAMP in de cel
–> kunnen contractie en relaxatie beide stimuleren

133
Q

Wat doet digitalis?

A

Digitalis remt kalium ATP kanalen waardoor ook NCX wordt geremd. Invloed op de Na/K pomp leidt tot meer Ca influx en minder calcium efflux. Dit zorgt voor een hogere basale calciumconcentratie en meer opslag in SR.

134
Q

Wat doet beta adrenerge receptor stimulatie voor de Ca-transients?

A

Beta adrenerge receptor stimulatie versnelt Ca-transients
Verbetert contractiekracht
Bevordert relaxatiesnelheid

135
Q

Wat is de regel van Bayes?

A

Posterior odds = prior odss x likelihood ratio

136
Q

Wat is de likelihood ratio?

A

Sensitiviteit = % terecht afwijkende testuitslagen = p(T+|D+)
Specificiteit = % terecht normale testuitslagen = p(T-|D-)
Likelihood ratio (LR) voor positieve test:
LR+ = p(T+ | D+) / p(T+ | D-) = Sens / (1-Spec)
LR voor negatieve test:
LR - = p(T-|D+) /p(T-|D-) = (1 – Sens) / Spec

137
Q

Wat is de Q-deflectie?

A

Het eerste deel van de ventrikels dat geactiveerd wordt, is het septum. Depolarisatie van het septum (van links naar rechts) geeft de Q-deflectie

138
Q

Wat is de S-deflectie?

A

De laatste regionen van de ventrikels die geactiveerd worden, geven de S-deflectie. Dit zijn de laterale wanden

139
Q

Waar zit het probleem bij verlengd QT-segment?

A

Verlate ventriculaire repolarisatie
–> T wordt te laat ingezet

140
Q

Wat is long QT-syndroom?

A

Het QT-segment kan verlengd zijn door een verlate ventriculaire repolarisatie. Deze patienten kunnen gemakkelijk bewusteloos raken bij inspanning of emotie. Dit komt door activatie van de sympathicus wat zorgt voor tachycardie. Bij tachycardie is er een hoge hartfrequentie, maar een laag hartminuutvolume. Doordat de repolarisatie wordt uitgesteld, blijft de calciumconcentratie hoog en kan er ondanks de pacemakercellen van de SA-knoop geen nieuwe depolarisatie ontstaan. Adrenaline stimuleert de SA-knoop nog tijdens de repolarisatie, omdat deze door het verlengde QT-segment langer duurt dan gebruikelijk.

Bij congenital long QT syndrome is het natriumkanaal gemuteerd –> de inactivatie is niet voldoende
Mutatie bevindt zich op plek kanaal waar lus moet binden in het kanaal –> er blijft wat stroom lopen door het kanaal –> membraanpotentiaal gaat niet snel genoeg naar beneden bij repolarisatie

141
Q

Welke rol speelt adrenaline in hartfunctie?

A
  • Verhoogt hartfrequentie
  • Versterkt contractiekracht
  • Verkort relaxatietijd
142
Q

Waardoor geeft adrenaline problemen bij long-QT syndroom?

A

Verhoogt hartfrequentie

143
Q

Evenwichtspotentiaal is –89 mV in spier en –47 mV elders: wat zegt dit?

A

Intracellulair Cl kleiner in spier dan elders

144
Q

In de spier geldt (Vm-Ex) = +9 mV: in welke richting zal chloride stromen bij opening van Cl-kanalen?

A

Van buiten naar binnen