15.6 Recht Flashcards

1
Q

de bedoeling, de opzet

A

die Absicht, die Absichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het is de verzekeringsfraude. Hij heeft de auto met opzet tegen de muur gereden

A

Es ist Versicherungsbetrug. Er hat das Auto mit Absicht gegen die Wand gefahren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het document, het dossier

A

die Akte, die Akten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In uw dossier ontbreekt deze ene kwitantie

A

In Ihrer Akte fehlt diese eine Quittung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de verdachte

A

der Angeklagte, die Angeklagten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(ver)horen

A

anhören

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De rechter wil morgen nog meer getuigen horen

A

Der Richter will morgen noch weitere Zeugen anhören

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aanklagen

A

anklagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de aanspraak, het recht

A

der Anspruch, die Ansprüche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hij verliest na zeven jaar de aanspraak op het geld

A

Er verliert nach sieben Jahren den Anspruch auf das Geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de uitspraak, de verklaring

A

die Aussage, die Aussagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hij heeft geweigerd een verklaring af te leggen

A

Er hat die Aussage verweigert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

beweren

A

behaupten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het besluit

A

der Beschluss, die Beschlüsse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het bezit

A

der Besitz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de bepaling

A

die Bestimmung, die Bestimmungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Deze bepaling geldt alleen voor Duitse burgers

A

Diese Bestimmung gilt nur für deutsche Bürger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het bewijs

A

der Beweis, die Beweise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het Burgerlijk Wetboek

A

das BGB (Bürgerliches Gesetzbuch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Het (Duitse) Burgerlijk Wetboek is op 1 januari 1900 van kracht geworden

A

Das Bürgerliche Gesetzbuch ist am 1. Januar 1900 in Kraft getreten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het eigendom

A

das Eigentum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

duidelijk, eenduidig

A

eindeutig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

zich houden aan

A

einhalten; hält ein, hielt ein, hat eingehalten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De overheid houdt zich niet aan haar eigen regels

A

Der Staat hält die eigenen Regeln nicht ein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

inperken

A

einschränken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

toestaan

A

erlauben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

het geval, de (rechts)zaak

A

der Fall, die Fälle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

De zaak werd gisteren na veel rechtszittingen afgesloten

A

Der Fall wurde gestern nacht langen Verhandlungen abgeschlossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

overeenkomstig, conform

A

gemäß

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Conform het Burgerlijk Wetboek zijn huurder en verhuurder contractanten

A

Gemäß dem Bürgerlichen Gesetzbuch sind Mieter und Vermieter Vertragspartner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

rechtvaardig

A

gerecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

De rechtbank heeft een rechtvaardige beslissing genomen

A

Das Gericht hat eine gerechte Entscheidung getroffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

de rechtbank

A

das Gericht, die Gerichte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Stephan moet volgende week als getuige optreden voor de rechtbank

A

Stephan muss nächste Woche als Zeuge vor Gericht aussagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

de wet

A

das Gesetz, die Gesetze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wettelijk

A

gesetzlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

toestaan

A

gestatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Het is niet toegestaan, dranken mee te nemen in de rechtzaal

A

Es ist nicht gestattet, Getränke mit in den Gerichtssaal zu nehmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

de klacht, de aanklacht

A

die Klage, die Klagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

het proces

A

der Prozess, die Prozesse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

het recht

A

das Recht, die Rechte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

rechtspreken

A

Recht sprechen; spricht Recht, sprach Recht, hat Recht gesprochen

43
Q

de advocaat

A

der (Rechts)anwalt, die (Rechts)anwälte

44
Q

regel

A

die Regel, die Regeln

45
Q

regelen

A

regeln

46
Q

De verantwoordelijkheid voor het schoonmaken van het trappenhuis was niet geregeld

A

Die Verantwortung für die Reinigung des Treppenhauses war nicht geregelt

47
Q

de regeling

A

die Regelung, die Regelungen

48
Q

de schuld

A

die Schuld, die Schulden

49
Q

schuldig

A

schuldig

50
Q

de officier van justitie

A

der Staatsanwalt, die Staatsanwälte

51
Q

de zitting

A

die Sitzung, die Sitzungen

52
Q

het onrecht

A

das Unrecht

53
Q

onschuldig

A

unschuldig

54
Q

het oordeel, het vonnis

A

das Urteil, die Urteile

55
Q

Twee jaar gevangenis, zo luidt het vonnis van de rechtbank

A

Zwei Jahre Gefängnis, so lautet das Urteil des Gerichts

56
Q

verbieden

A

verbieten, verbot, hat verboten

57
Q

het verbod

A

das Verbot, die Verbote

58
Q

de verdachte

A

sg: ein Verdächtiger, eine Verdächtige. pl: der Verdächtige, die Verdächtigen

59
Q

de behandeling, de rechtszitting

A

die Verhandlung, die Verhandlungen

60
Q

De behandeling voor de rechtbank liep voor de advocaat van de aangeklaagde heel goed

A

Die Verhandlung vor Gericht lief für den Anwalt des Beschuldigten sehr gut

61
Q

verplichten

A

verpflichten

62
Q

verdedigen

A

verteidigen

63
Q

Ze wordt door een bekende advocaat verdedigd

A

Sie wird von einem bekannten Anwalt verteidigt

64
Q

het contract, de overeenkomst

A

der Vertrag, die Verträge

65
Q

Het koopcontract is nog niet ondertekend

A

Der Kaufvertrag ist noch nicht unterschrieben

66
Q

veroordelen

A

verurteilen

67
Q

afzien van

A

verzichten auf

68
Q

Hij heeft afgezien van zijn aandeel in het huis van zijn overleden vader

A

Er hat auf seinen Anteil am Haus des Verstorbenen Vaters verzichtet

69
Q

voorschrijven

A

vorschreiben, schrieb vor, hat vorgeschrieben

70
Q

verwijten, beschuldigen

A

vorwerfen; wirft vor, warf vor, hat vorgeworfen

71
Q

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan, geld gestolen te hebben

A

Der Staatsanwalt wirft dem Angeklagten vor, Geld gestohlen zu haben

72
Q

waar

A

wahr

73
Q

afwijzen

A

zurückweisen, wies zurück, hat zurückgewiesen

74
Q

De rechter wees de klacht af

A

Der Richter wies die Beschwerde zurück

75
Q

het recht geven

A

berechtigen

76
Q

Het contract geeft mij het recht, vrij over het geld te beschikken

A

Der Vertrag berechtigt mich, frei über das Geld zu verfügen

77
Q

in (hoger) beroep gaan

A

Berufung einlegen

78
Q

bestrijden, ingaan tegen

A

bestreiten, bestritt, hat bestritten

79
Q

Voor de rechter gingen ze tegen alle beschuldigingen in

A

Vor dem Richter bestritten sie alle Vorwürfe

80
Q

het inzicht

A

die Einsicht, die Einsichten

81
Q

Meneer Franke is tot het inzicht gekomen dat hij onjuist gehandeld heeft

A

Herr Franke is zu der Einsicht gelangt, dass er falsch gehandelt hat

82
Q

uitvaardigen, instellen

A

erlassen; erlässt, erließ, het erlassen

83
Q

De regering heeft een nieuwe verkeerswet ingesteld

A

Die Regierung hat ein neues Verkehrgesetz erlassen

84
Q

de gerechtigheid, de rechtvaardigheid

A

die Gerechtigkeit

85
Q

de wetgever

A

der Gesetzgeber, die Gesetzgeber

86
Q

verantwoordelijk zijn, aansprakelijk zijn

A

haften

87
Q

Ouders zijn aansprakelijk voor hun kinderen

A

Eltern haften für ihre Kinder

88
Q

juridisch

A

juristisch

89
Q

Juridisch gezien was zijn handeling illegaal

A

Juristisch gesehen, war seine Handlung illegal

90
Q

pleiten

A

plädieren

91
Q

De advocaat pleitte voor ‘niet schuldig’

A

Der Anwalt plädierte für ‘nicht schuldig’

92
Q

rechtvaardigen

A

rechtfertigen

93
Q

de wetsovertreding

A

der Rechtsbruch, die Rechtsbrühe

94
Q

de rechtspraak

A

die Rechtsprechung, die Rechtsprechungen

95
Q

De rechtspraak richt zich naar de op dat moment geldende wetten

A

Die Rechtsprechungen orientiert sich an den jeweils gültigen Gesetzen

96
Q

de toedracht

A

der Sachverhalt, die Sachverhalten

97
Q

De toedracht is nog niet helemaal opgehelderd

A

Der Sachverhalt ist noch nicht ganz aufgeklärt

98
Q

de verplichting

A

die Verbindlichkeit, die Verbindlichkeiten

99
Q

Met het contract bent u verplichtingen aangegaan

A

Mit dem Vertrag sind Sie Verbindlichkeiten eingegangen

100
Q

verscherpen, aanscherpen

A

verschärfen

101
Q

voltrekken, uitvoeren

A

vollziehen, vollzog, hat vollzogen

102
Q

Het vonnis kon niet worden voltrokken

A

Das Urteil konnte nicht vollzogen werden

103
Q

toegestaan, toelaatbaar

A

zulässig

104
Q

De toegestane maximumsnelheid is op deze weg 100 kilometer per uur

A

Die zulässige Höchstgeschwindigkeit liegt auf dieser Straße bei 100 pro Stunde