15.2 Maatschappelijk leven Flashcards

1
Q

het uitgangspunt

A

der Ausgangspunkt, die Ausgangspunkte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de basis

A

die Basis, die Basen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

We hebben een gezamelijke basis nodig

A

Wir brauchen eine gemeinsame Basis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bijdragen

A

beitragen; trägt bei, trug bei, hat beigetragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ieder individu kan iets bijdragen aan de bescherming van het klimaat

A

Jeder Einzelne kann etwas zum Schutz des Klimas beitragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de bevolking

A

die Bevölkerung, die Bevölkerungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de burger

A

der Bürger, die Bürger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

demonstreren

A

demonstrieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het niveau, het vlak

A

die Ebene, die Ebenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het probleem wordt op het hoogste niveau besproken

A

Das Problem wird auf höchster Ebene besprochen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

eisen, verlangen

A

fordern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De ouders eisen een beter begeleiding van hun kinderen op kleuterscholen en basisscholen

A

Die Eltern fordern eine bessere Betreuung ihrer Kinder in Kindergärten und Grundschulen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de maatschappij

A

die Gesellschaft, die Gesellschaften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In onze maatschappij zou men de jonge generatie meer gericht vooruit moeten helpen

A

In unserer Gesellschaft sollte man den Nachwuchs gezielter fördern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het opzicht

A

die Hinsicht, die Hinsichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In economisch opzicht is deze maatregel geen vooruitgang

A

In wirtschaftlicher Hinsicht ist diese Maßnahme kein Fortschritt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

integreren

A

integrieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Nieuwe medeburgers zouden beter in onze maatschappij geïntegreerd moeten worden

A

Neue Mitbürger sollten besser in unsere Gesellschaft integriert werden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de consequentie

A

die Konsequenz, die Konsequenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de kritiek

A

die Kritik, die Kritiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de cultuur

A

die Kultur, die Kulturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Culturen beïnvloeden elkaar

A

Kulturen beeinflussen sich gegenseitig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de meerderheid

A

die Mehrheit, die Mehrheiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de mensheid

A

die Menschheit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

de minderheid

A

die Minderheit, die Minderheiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

het nadeel

A

der Nachteil, die Nachteile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

de openbaarheid; het publiek

A

die Öffentlichkeit

28
Q

Het geheime rapport kwam toen toch in de openbaarheid

A

Das geheime Gutachten kam dann doch an die Öffentlichkeit

29
Q

het principe

A

das Prinzip, die Prinzipien

30
Q

het protest

A

der Protest, die Proteste

31
Q

protesteren

A

protestieren

32
Q

de structuur

A

die Struktur, die Strukturen

33
Q

de omstandigheid

A

der Umstand, die Umstände

34
Q

Onder deze omstandigheiden trek ik mijn voorstel terug

A

Unter diesen Umstände ziehe ich meinen Vorschlag zurück

35
Q

de milieubescherming

A

der Umweltschutz

36
Q

het verschil

A

der Unterschied, die Unterschiede

37
Q

(onder)steunen

A

unterstützen

38
Q

Ook de ondernemingen moeten projecten voor jongeren financieel steunen

A

Auch Unternehmen sollten Projekte für Jugendliche finanziell unterstützen

39
Q

de vertegenwoordiger

A

der Vertreter, die Vertreter

40
Q

het voordeel

A

der Vorteil, die Vorteile

41
Q

Ik zie meer voordelen dan nadelen

A

Ich sehe mehr Vorteile als Nachteile

42
Q

de werkelijkheid

A

die Wirklichkeit, die Wirklichkeiten

43
Q

de toegang

A

der Zugang, die Zugänge

44
Q

Iedereen in onze maatschappij moet toegang hebben tot onderwijs

A

Alle in unserer Gesellschaft sollten Zugang zu Bildung haben

45
Q

de toename

A

die Zunahme, die Zunahmen

46
Q

afzetten, onderscheiden

A

abgrenzen

47
Q

Veel jongeren zetten zich tegen de oudere generatie af

A

Viele Jugendliche grenzen sich von der älteren Generation ab

48
Q

de armoede

A

die Armut

49
Q

veroorzaken, teweegbrengen

A

bewirken

50
Q

Dere hervormingen brengen veranderingen op de arbeidsmarkt teweeg

A

Diese Refromen bewirken Veränderungen auf dem Arbeitsmarkt

51
Q

betrekken

A

einbeziehen, bezog ein, hat einbezogen

52
Q

Men zou jongeren meer moeten betrekken bij maatschappelijke beslissingen

A

Man sollte Jugendliche mehr in gesellschaftliche Entscheidungen einbeziehen

53
Q

de betrokkenheid, het engagement

A

das Engagement, die Engagements

54
Q

Veel burgers tonen zich betrokken als mensen hulp nodig hebben

A

Viele Bürger zeigen Engagement, wenn Menschen Hilfe brauchen

55
Q

de integratie

A

die Integration, die Integrationen

56
Q

De integratie van immigranten in de maatschappij is vaak een groot probleem

A

Die Integration von Immigranten in die Gesellschaft ist oft ein großes Problem

57
Q

de hervorming

A

die Reform, die Reformen

58
Q

De hervormingen aan de universiteit werden door de meeste studenten afgewezen

A

Die Reformen an den Universitäten wurden von den meisten Studenten abgelehnt

59
Q

vertegenwoordigen, representeren

A

repräsentieren

60
Q

zich verzamelen, bijeenkomen

A

sich versammeln

61
Q

de verdeling

A

die Verteilung, die Verteilungen

62
Q

De verscheidenheid aan culturen in Berlijn heeft indruk op me gemaakt

A

Die Vielfalt der Kulturen in Berlin hat mich beeindruckt

63
Q

overheersen, domineren

A

vorherrschen

64
Q

Onder veel mensen overheerst een passieve houding

A

Unter vielen Menschen herrscht eine passive Haltung vor

65
Q

veranderen

A

sich wandeln

66
Q

De maatschappelijke verhoudingen zijn door de hoge werkloosheid veranderd

A

Die gesellschaftlichen Verhältnisse haben sich durch die hohe Arbeitslosigkeit gewandelt