15.1 Actualiteiten Flashcards

1
Q

overzien

A

absehen; sieht ab, sah ab, hat abgesehen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De gevolgen voor het milieu zijn niet te overzien

A

Die Folgen für die Umwelt sind nicht abzusehen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

alledaags

A

alltäglich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

veranderen, wijzigen

A

ändern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de verandering, de wijziging

A

die Änderung, die Änderungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De wetswijziging maakt veel dingen makkelijker

A

Die Änderung des Gesetzes macht viele Dinge leichter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

actueel

A

aktuell

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op de radio kun je elk uur het actuele nieuws horen

A

Im radio kann man jede Stunde die aktuellen Nachrichten hören

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de boodschap, het bericht

A

die Botschaft, die Botschaften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zijn boodschap bestond uit slechts één woord: vrede

A

Siene Botschaft bestand nur aus einem Wort: Frieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het debat

A

die Debatte, die Debatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De voorzitter mengde zich in het debat

A

In die Debatte mischte sich der Vorsitzende ein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de druk

A

der Druck

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zondere de druk van de openbare mening was de nieuwe wet niet mogelijk geweest

A

Ohne den Druch der Öffentlichkeit wäre das neue Gesetz nicht möglich gewesen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de eenheid

A

die Einheit, die Einheiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De politici van een partij vormen niet altijd een eenheid

A

Die Politiekr einer Partei stellen nicht immer eine Einheit dar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De politici van een partij vormen niet altijd een eenheid

A

Die Politiker einer Partei stellen nicht immer eine Einheit dar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

opkomen voor

A

eintreten; tritt ein, trat ein, ist eingetreten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hij komt op voor fundamentele hervormingen

A

Er tritt für grundlegende Reformen ein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

beslissend; wezenlijk

A

entscheidend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De situatie van werkende moeders is wezenlijk verbeterd

A

Die Situation von berufstätige Müttern hat sich entscheidend verbessert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

komen, volgen

A

erfolgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Jammer genoeg kwam op de eisen van de actiegroep tot dusver geen reactie

A

Leider erfolgte auf die Forderungen der Bürgerinitiative bisher keine Reaktion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

gebeuren

A

geschehen, geschieht, geschah, ist geschehen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

blijken

A

sich herausstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

De verdenking bleek vals

A

Der Verdacht stellte sich als fasch heraus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

de achtergrond

A

der Hintergrund, die Hintergründe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

de situatie, de toestand

A

die Lage, die Lagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

De politieke situatie is problematisch

A

Die politische Lage ist problematisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

gebeuren

A

passieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

het probleem

A

das Problem, die Probleme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

realiseren

A

realisieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

de realiteit

A

die Realität, die Realitäten

33
Q

de rede, de toespraak

A

die Rede, die Reden

34
Q

de revolutie

A

die Revolution, die Revolutionen

35
Q

stranden, mislukken

A

scheitern

36
Q

Het wetsontwerp strandde op de weerstand van de oppositie

A

Der Gesetzentwurf scheiterte am Widerstand der Opposition

37
Q

de situatie

A

die Situation, die Situationen

38
Q

het schandaal

A

der Skandal, die Skandale

39
Q

het feit

A

die Tatsache, die Tatsachen

40
Q

de oorzaak

A

die Ursache, die Ursachen

41
Q

veranderen

A

verändern

42
Q

voorkomen; lijken

A

vorkommen, kam vor, ist vorgekommen

43
Q

Een overwinning van de linkse partijen lijkt me hoogst onwaarschijnlijk

A

Ein Sieg der linken Parteien kommt mir höchst unwahrscheinlich vor

44
Q

voorlopig

A

vorläufig

45
Q

wezenlijk, essentieel

A

wesentlich

46
Q

Ik zie dit als een wezenlijke verandering van het politieke landschap

A

Ich halte das für eine wesentliche Veränderung der politischen Landschaft

47
Q

zich aftekenen

A

sich abzeichnen

48
Q

Helaas tekent zich nog steeds geen verbetering op de arbeidsmarkt af

A

Leider zeichnet sich noch immer keine Verbesserung auf dem Arbeitsmarkt ab

49
Q

de toename, de stijging

A

der Anstieg

50
Q

De stijging

A

Der Anstieg der Arbeitslosenzahlen ist ein großes Problem für die Stadt

51
Q

de uitwerking, het effect

A

die Auswirkung, die Auswirkungen

52
Q

Het effect van de nieuwe belasting is nog niet overzien

A

Die Auswirkungen der neuen Steuer sind noch nicht abzusehen

53
Q

berusten op, gebaseerd zijn op

A

beruhen auf

54
Q

Deze inzichten zijn gebaseerd op recente studies

A

Diese Erkenntnisse beruhen auf aktuellen Studien

55
Q

aandringen

A

dringen, drang, hat gedrungen

56
Q

Alle partijen dringen aan op een snelle beslissing van de regering

A

Alle Parteien dringen auf eine schnelle Entscheidung der Regierung

57
Q

de verhoging

A

die Erhöhung, die Erhöhungen

58
Q

De verhoging van de belastingen is slecht voor deze onderneming

A

Die Erhöhung der Steuern ist schlecht für unser Unternehmen

59
Q

vreedzaam

A

friedlich

60
Q

uitkomen

A

herauskommen / rauskommen, kam heraus, ist herausgekommen

61
Q

Wanneer moet uw nieuwe boek over de economische crisis uitkomen?

A

Wann soll Ihr neues Buch über die Wirtschaftskrise herauskommen?

62
Q

(voort)komen, blijken

A

hervorgehen, ging hervor, ist hervorgegangen

63
Q

Hij kwam als overwinaar uit de verkiezingsstrijd

A

Er ging aus dem Wahlkampf als Sieger hervor

64
Q

ontbreken, gebrek hebben aan

A

mangeln

65
Q

De mensen in ontwikkelingslanden ontbreekt het ook aan medische verzorging

A

Den Menschen in Entwicklungsländern mangelt es auch an medizinischer Versorgung

66
Q

doorslaggevend

A

maßgeblich

67
Q

Onze medewerkers hebben een doorslaggevend aandeel in dit succes

A

Unsere Mitarbeiter sind an diesem Erfolg maßgeblich beteiligt

68
Q

overschrijden

A

überschreiten, überschritt, überschritten

69
Q

De grenzen zijn overschreden

A

Die Grenzen sind überschritten

70
Q

maatregelen nemen

A

veranlassen

71
Q

De regering zal de nodige maatregelen nemen

A

Die Regierung wird das Nötige veranlassen

72
Q

de ommekeer, de ‘Wende’ (1989-1990 in de DDR)

A

die Wende

73
Q

In 1989 vond in de DDR een politieke ommekeer plaats

A

1989 erfolgte in der DDR eine politische Wende

74
Q

de hereniging

A

die Wiedervereinigung

75
Q

Elk jaar op 3 oktober vieren de Duitsers de hereniging van hun land

A

Jedes Jahr am 3. Oktober feiern die Deutschen die Wiedervereinigung ihres Landes

76
Q

herleiden

A

zurückführen

77
Q

De protesten zijn te herleiden tot de omstreden uitspraken van de minister

A

Die Proteste sind auf die umstrittenen Äußerungen des Ministers zurückzuführen

78
Q

achterhoude, tegenhouden

A

zurückhalten; hält zurück, hielt zurück, hat zurückgehalten

79
Q

Uit angst voor een nieuwe crisis hield de minister belangrijke informatie achter

A

Aus Angst vor einer erneuten Krise hielt der Minister wichtige Informationen zurück