14. Afdrukmaterialen Flashcards
1
Q
afdrukmaterialen: registratie van.. (3)
A
- vorm
- afmetingen
- onderlinge relatie
- – van tanden en weke weefsels
2
Q
afdruk =
A
een negatief van het gebit / mond (afdrukmateriaal = positief)
3
Q
waarvoor wordt een studiemodel gebruikt? (4)
A
- mondsituatie bekijken buiten de mond
- uitgebreid kroon en brugwerk
- prothesewerk op implantaten
- orthodontie
4
Q
vereisten van afdrukmaterialen
A
- smaak, kleur, geur, kostprijs aanvaardbaar
- geen toxische bestanddelen
- verhardingsreactie bij 37 graden
- voldoende vloei
- voldoende stugheid
- overgang van vloeibaar naar stug in korte tijd
- precisie vd afdruk
- manipulatie karakteristieken
5
Q
2 reversibele afdrukmaterialen
A
- hydrocolloïden
- stent
6
Q
3 niet reversibele afdrukmaterialen
A
- alginaat
- elastomeren
- kunstharsen
7
Q
3 elastische afdrukmaterialen
A
- hydrocolloïden
- alginaat
- elastomeren
8
Q
2 niet-elastische afdrukmaterialen
A
- stent
- kunstharsen
9
Q
reversibele afdrukmaterialen eigenschappen
A
- niet toxisch/irriterend
- temp: geen ongemak voor pat
- voldoende vloei bij verwerkingstemp
- detail vertonen
- niet kleven aan weke weefsel
- lage warmtegeleiding
- gelijkmatige opwarming
- afkoelingstijd
- relaxatie mogelijk
10
Q
sol =
A
vloeibaar met lage viscositeit (semi-vloeibaar)
11
Q
sol-gel-systeem =
A
agar + water
12
Q
gel (gelatine) =
A
meer viskeus en elastisch
13
Q
bestanddelen alginaat (4)
A
- alkalizout van alginezuur
- alginezuur
- CaSO4
- kleurstoffen en smaakmiddelen
14
Q
alginaat mengen (7)
A
- alginaat opschudden
- poeder + vloeistof worden per volume afgemeten
- juiste hoeveelheid poeder in alginaatkom
- afmeten juist hoeveelheid water
- water over poeder gieten
- mengen met spatel
- pasta goed tegen de zijkant uitstrijken
15
Q
verhardingsreactie kan beïnvloed worden door: (3)
A
- soort poeder
- verhouding poeder/water
- temp van het water