1.3 WOORDSTRATEGIEËN Flashcards

1
Q

Context

A

Kijkt → zin, stuk tekst of alinea waarin een woord voorkomt. → Probeert te
achterhalen wat dit woord in die context kan betekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Andere taal

A

Vergelijkt woord met een woord uit een andere taal dat sterk op lijkt.
Als je de betekenis van het woord in andere taal kent, kan dit ook gebruiken om woord in Nederlands te bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Opbouw

A

Kijkt naar vorm of opbouw van woord. Bij samengesteld woord, kan je woord
splitsen in delen en bepalen of je betekenis voor verschillende delen kent. Bij een afleiding ga je op zoek naar grondwoord en kijk je op welke manier je betekenis kan vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hulp

A

Vraagt iemand uit omgeving of die het woord voor jou kan verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Opzoeken

A

Zoekt de betekenis van het woord op in woordenboek, via internet, ChatGPT…
Controleer verschillende bronnen zodat opgezochte betekenis zeker klopt en kijk ook of betekenis past binnen context van woord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly