12.5 Zekerheid en waarschijnlijkheid Flashcards

1
Q

absoluut

A

absolut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik deel absoluut je mening

A

Ich bin absolut deiner Meinung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zogenaamd

A

angeblich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zogenaamd heeft zij het geld gestolen

A

Angeblich hat sie das Geld gestohlen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bijna

A

beinahe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bijna was ze aan de ziekte gestorven

A

Beinahe wäre sie an der Krankheit gestorben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bijvoorbeeld

A

beispielsweisse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vast, zeker (wel)

A

bestimmt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ze denken vast wel aan jouw verjaardag

A

Sie denken bestimmt an deinen Geburtstag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

eigenlijk

A

eigentlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ongeveer, misschien

A

etwa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gaat het bij het gesprek misschien om je nieuwe taak in het bedrijf?

A

Geht es bei dem Geschpräch etwa um deine neue Aufgebe im Betrieb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bijna

A

fast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bijna had ik vergeten dat ik een afspraak heb

A

Fast hätte ich vergessen, dass ich einen Termin habe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zeker

A

gewiss

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dat is zeker geen probleem

A

Das ist gewiss kein Problem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het principe, het (grond)beginsel

A

der Grundsatz, die Grundsätze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Je kunt niet altijd aan je principes vasthouden

A

Man kann nicht immer an seinen Grundsätzen festhalten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

fundamenteel, principieel

A

grundsätzlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Zo’n principiële kwestie kun je niet alleen beslissen

A

So eine grundsätzliche Frage kann man nicht allein entscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hoofdzakelijk

A

hauptsächlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hopelijk

A

hoffentlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

op de een of andere manier

A

irgendwie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Op de een of andere manier bevalt het schilderij me nog niet

A

Irgendwie gefällt mir das Bild noch nicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

in elk geval

A

jedenfalls

26
Q

In elk geval heeft hij geprobeerd eerlijk te zijn

A

Jedenfalls hat er versucht, ehrlich zu sein

27
Q

geenszins, helemaal niet

A

keineswegs

28
Q

mogelijk

A

möglich

29
Q

Het is niet mogelijk eerder te komen

A

Es ist nicht möglich, eher zu kommen

30
Q

mogelijk, misschien

A

möglicherweise

31
Q

De brief is een mogelijkheid van Tom

A

Der Brief ist möglicherweise von Tom

32
Q

de mogelijkheid

A

die Möglichkeit, die Möglichkeiten

33
Q

blijkbaar

A

offenbar

34
Q

Blijkbaar vindt hij het niet nodig om zijn excuses aan te bieden

A

Offenbar hat er es nicht nötig, um Entschuldigung zu bitten

35
Q

blijkbaar

A

offensichtlich

36
Q

zelfs

A

sogar

37
Q

Zelfs de beste leerling van de klas vond de toets heel moeilijk

A

Sogar der beste Schüler der Klasse fand den Test sehr schwierig

38
Q

inderdaad, werkelijk

A

tatsächlich

39
Q

gebruikelijk

A

üblich

40
Q

Hij werk volgens de gebruikelijke methode

A

Er arbeitet nach der üblichen Methode

41
Q

onmogelijk, onaanvaardbaar

A

unmöglich

42
Q

Je gedrag is gewoon onaanvaardbaar

A

Dein Verhalten ist einfach unmöglich

43
Q

vermoedelijk

A

vermutlich

44
Q

het vermoeden

A

Die Vermutung, die Vermutungen

45
Q

misschien

A

vielleicht

46
Q

waarschijnlijk

A

wahrscheinlich

47
Q

tamelijk, nogal

A

ziemlich

48
Q

het toeval

A

der Zufall, die Zufälle

49
Q

Ik ben hem vandaag bij toeval in de stad tegengekomen

A

Ich habe ihn heute durch Zufall in der Stadt getroffen

50
Q

blijkbaar, schijnbaar

A

anscheinend

51
Q

Schijnbaar heeft het niet gewerkt

A

Anscheinend hat es nicht funktioniert

52
Q

denkbaar

A

denkbar

53
Q

in het algemeen

A

generell

54
Q

In het algemeen kun je zeggen dat autorijden in Duitsland niet duur is

A

Generell kan man sagen, dass Autofahren in Deutschalnd nicht teuer sit

55
Q

schijnbaar, naar het schijnt

A

scheinbar

56
Q

vermoedelijk, naar verwachting

A

voraussichtlich

57
Q

Het boek verschijnt naar verwachting in juni

A

Das Buch erscheint voraussichtlich im Juni

58
Q

misschien, mogelijkerwijs

A

womöglich

59
Q

Mevrouw Siegel is niet op het werk, mogelijkerwijs is ze ziek

A

Frau Siegel ist nicht auf der Arbeit, womöglich ist sie krank

60
Q

onvermijdelijk, automatisch

A

zwangsläufig

61
Q

Dat loopt onvermijdelijk uit op een mislukking

A

Das endet zwangläufig in einem Misserfolg