12.3 Discussie Flashcards

1
Q

wel, evengoed

A

allerdings

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

We kunnen nog even blijven, we moeten morgen wel vroeg opstaan

A

Wir können gern noch bleiben, allerdings müssen wir morgen früh aufstehen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dus

A

also

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dat staat dus vast

A

Das steht also fest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

aan de andere kant, anderzijds

A

andererseits

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vanwege, wegens

A

auf Grund

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vanwege de grote belangstelling blijft de tentoonstelling nog tot en met mei geopend

A

Auf Grund des großen Interesses bleibt die Ausstellung noch bis Mai geöffnet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uitgerekend, (nou) juist

A

ausgerechnet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom moet nou juist ik de notulen schrijven?

A

Warum muss ausgerechnet ich das Protokoll schreiben?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

behalve

A

außer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behalve je laatste bewering klopt alles

A

Außer deiner letzten Behauptung stimmt alles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bovendien

A

außerdem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bovendien is je stelling niet te bewijzen

A

Außerdem lässt sich deine These nicht beweisen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beweren

A

behaupten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

toch (maar), niettemin

A

dennoch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hij wist al lang van de afspraak, toch kwam hij te laat

A

Er wusste den Termin schon lange, dennoch kam er zu spät

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

daarom

A

deshalb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

daarom

A

deswegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

jawel, toch wel

A

doch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Je gaat niet mee naar de bioscoop? - Jawel, ik ga mee

A

Du kommst nicht mit ins Kino? - Doch, ich komme mit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

absoluut, volkomen

A

durchaus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Dat is absoluut waar, maat ik begrijp het nog steeds niet

A

Das ist durchaus richtig, aber ich verstehe es immer noch nicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

nou net

A

eben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Ja, dat is het nou net

A

Ja, das ist es eben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

om het even

A

egal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Ik kan het niet veranderen, en het kan me niet schelen

A

Ich kann es nicht ändern, und es ist mir egal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

aan de ene kant, enerzijds

A

einerseits

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Enerzijds zie ik de voordelen, anderzijds de nadelen

A

Einerseits sehe ich die Vorteile, anderseits die Nachteile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

het eens worden

A

einig werden; wird einig, wurde einig, ist einig geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

We zijn het daarover eeins geworden

A

Wir sind uns darüber einig geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

het eens zijn, akkoord gaan

A

einverstanden sein, ist/war einverstanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

in overeenstemming met, volgens

A

entsprechend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

We plannen het project volgens uw voorstel

A

Wir planen das Projekt entsprechend Ihrem Vorschlag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

tenminste, toch nog

A

immerhin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Het was slecht weer, maar we hebben toch nog een paar musea bezocht

A

Das Wetter war schlecht, aber immerhin haben wir noch ein paar Museen besucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

in zoverre, in die zin

A

insofern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

We hebben nog geld, in die zin heb je gelijk. Maar het is niet genoeg voor zo’n duur hotel

A

Wir haben noch Geld, insofern hast du recht. Aber es reicht nicht für so ein teueres Hotel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Ik stem met u in, heb echter nog vraag

A

Ich stimme Ihnen zu, habe jedoch noch eine Frage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

echter

A

jedoch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

volgens

A

laut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Volgens de dienstregeling zou de trein over vijf minuten moetn komen

A

Laut Plan müsste der Zug in fünf Minuten kommen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

uiteindelijk

A

letzlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Uiteindelijk is het een kwestie van ssmaak

A

Letztlich ist es eine Frage des Geschmacks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

door middel van

A

mittels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Door middel van een brief willen we de leden informeren

A

Mittels eines Breifes wollen wir die Mitglieder informieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

natuurlijk

A

natürlich

47
Q

toch, toch al, sowieso

A

ohnehin

48
Q

Ik moet sowieso de stad in

A

Ich muss ohnehin in die Stadt fahren

49
Q

oké

A

okay

50
Q

vanzelfspreken

A

selbstverständlich

51
Q

Vanzelfsprekend help ik je

A

Selbstverständlich helfe ich dir

52
Q

zo

A

so

53
Q

Zo heb ik dat toch helemaal niet bedoeld

A

So habe ich das doch gar nicht gemeint

54
Q

anders

A

sonst

55
Q

Ik wist er niets van, anders had ik het je toch gezegd

A

Ich wusste nichts davon, sonst hätte ich es dir doch gesagt

56
Q

sowieso

A

sowieso

57
Q

in plaats van

A

statt

58
Q

In plaats van een cadeau breng je jezelf mee

A

Statt eines Geschenks bringst du dich selbst mit

59
Q

volkomen

A

total

60
Q

Dat is toch volkomen normaal

A

Das sit doch total normal

61
Q

ondanks

A

trotz

62
Q

Ondanks het weer gaan we

A

Trotz des Wetters fahren wir

63
Q

toch, desondanks

A

trotzdem

64
Q

De tijd was te kort, toch was het leuk

A

Die Zeit war zu kruz, trotzdem hat es Spaß gemacht

65
Q

überhaupt, helemaal

A

überhaupt

66
Q

Ik kan me helemaal niet voorstellen hoe je daar leeft

A

Ich kann mir überhaupt nicht vorstellen, wie du dort lebst

67
Q

overigens

A

übrigens

68
Q

absoluut, zeker

A

unbedingt

69
Q

Je moet absoluut naar Berlijn gaan

A

Du musst unbedingt nach Berlin fahren

70
Q

ongelofelijk

A

unglaublich

71
Q

volkomen

A

vollkomen

72
Q

volkomen

A

völlig

73
Q

Ik ben met jouw werk volkomen tevreden

A

Ich bin mit deiner Arbeit völlig zufrieden

74
Q

wegens, vanwege

A

wegen

75
Q

Vanwege het weer blijven we liever thuis

A

Wegen des Wetters bleiber wir lieber zu hause

76
Q

verder, voortaan

A

weiterhin

77
Q

Ik zal u voortaan blijven helpen

A

Ich werde Ihnen auch weiterhin helfen

78
Q

wel(iswaar)

A

zwar

79
Q

Weliswaar is hij nog jong, maar al zeer ervaren

A

Zwar ist er noch jung, aber shcon sehr erfahren

80
Q

ten slotte

A

abschließend

81
Q

Ten slotte wil ik de belangrijkste punten samenvatten

A

Abschließend möchte ich die wichtigsten Punkte zusammenfassen

82
Q

verder, anders

A

ansonsten

83
Q

Zijn er verder nog ideeën?

A

Gibt es ansonsten noch Ideen?

84
Q

met betrekking tot

A

bezüglich

85
Q

Ik heb een vraag met betrekking tot de aanvraag

A

Ich habe eine Frage bezüglich des Antrags

86
Q

daarop, daarna

A

daraufhin

87
Q

Hij wilde niet betalen, daarop kwam het tot een ruzie

A

Er wollte nicht bezahlen, daraufhin kam es zu einem Streit

88
Q

overtreffen, het winnen van

A

sich durchsetzen

89
Q

Met zijn zekere optreden won hij het van alle andere sollicitanten

A

Mit seinem sicheren Auftreten setzte er sich gegen alle anderen Bewerber durch

90
Q

inleiden, beginnen

A

einleiten

91
Q

Hij begon de vergadering met een kort overzicht van de toekomstige doelen

A

Er leitete die Sitzung mit einem kurzen Überblick über die zukünftigen Ziele ein

92
Q

verbazend, verbazingwekkend

A

erstaunlich

93
Q

Wat ik nu gehoord heb, is echt verbazingwekkend

A

Was ich jetzt gehört habe, ist wirklich erstaunlich

94
Q

verder

A

ferner

95
Q

Verder is het belangrijk veel aan sport te doen

A

Ferner ist es wichtig, viel Sport zu treiben

96
Q

wel, weliswaar

A

freilich

97
Q

Weliswaar hebben we niet getraind, maar toch willen we het wagen

A

Freilich haben wir nicht trainiert, dennoch wollen wir es wagen

98
Q

gewoonweg, echt, bepaald

A

geradezu

99
Q

Dat is niet alleen een probleem, dat is gewoonweg een ramp

A

Das ist nicht nur ein Problem, das ist geradezu eine Katastrophe

100
Q

in zekere zin

A

gewissermaßen

101
Q

Daarin heb je in zekere zin gelijk

A

Da hast du gewissermaßen recht

102
Q

met betrekking tot

A

hinsichtlich

103
Q

Met betrekking tot het tweede punt zijn er nog veel vragen

A

Hinsichtlich des zweiten Punktes gibt es noch viele Fragen

104
Q

als gevolg van

A

infolge

105
Q

Als gevolg van het slechte eten komen er geen gasten meer in het restaurant

A

Infolge des schlechten Essens kommen keine Gäste mehr in das Restaurant

106
Q

voor mijn part, wat mij betreft

A

meinetwegen

107
Q

Voor mijn part mag je vandaag de auto nemen

A

Meinetwegen darfst du heute das Auto nehmen

108
Q

en dus, zodoende

A

somit

109
Q

Hij was erbij, en dus weet hij ervan

A

Er war dabei, somit weiß er Bescheid

110
Q

in plaats van

A

stattdessen

111
Q

Hij voetbalt niet graag, in plaats daarvan jogt hij veel

A

Er spielt nicht gern Fußball, stattdessen joggt er viel

112
Q

integendeel

A

vielmehr

113
Q

Ik zie dat niet zo, ik geloof integendeel dat het heel gevaarlijk kan zijn

A

Ich sehe das nicht so, ich glaube vielmehr, dass es sehr gefährlich sein kann